ECLI:NL:CRVB:2008:BD7434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2633 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de ongewijzigde vaststelling van de WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 22 maart 2006 een eerdere beslissing van het Uwv over de WAO-uitkering van appellant had vernietigd. Appellant, die als schoonmaker werkte, was sinds 1996 arbeidsongeschikt en ontving een WAO-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2003, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 35 tot 45% werd vastgesteld, heeft appellant in 2002 opnieuw een ziekmelding gedaan vanwege verergering van zijn klachten. De verzekeringsarts concludeerde dat er nieuwe urologische klachten waren, maar dat de spanningsklachten geen duidelijke beperkingen opleverden voor arbeid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de voorgehouden functies geschikt waren voor appellant, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven.

In hoger beroep voerde appellant aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de combinatie van zijn klachten, die zowel fysiek als psychisch van aard waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch gezien binnen het bereik van appellant lagen. De Raad bevestigde dat de arbeidskundige rapportage voldoende inzichtelijk was en dat er geen reden was om de aangevallen uitspraak te herzien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met M.C.T.M. Sonderegger als griffier, en vond plaats op 8 juli 2008.

Uitspraak

06/2633 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2006, 04/4031 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als schoonmaker voor 55 uur per week bij [naam werkgever]. Op 4 augustus 1996 is hij als gevolg van diverse klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden. In verband hiermee is appellant met ingang van 1 april 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Appellant heeft zich op 13 februari 2002 ziek gemeld wegens toegenomen klachten. In verband hiermee is appellant op 5 december 2002 onderzocht door verzekeringsarts J.A. van der Storm. Deze verzekeringsarts heeft, na informatie te hebben opgevraagd bij de behandelende uroloog, geconcludeerd dat de urologische klachten nieuw zijn en deze klachten appellant wel enigszins in zijn functioneren belemmeren in die zin dat appellant de gelegenheid moet hebben tot een vrij frequente toiletgang. Ten aanzien van de rechterschouderklachten is aangegeven dat deze onveranderd flinke beperkingen op het locomotore vlak opleveren, met name waar het werken boven schouderhoogte, frequent (ver) reiken en zwaar tillen/ duwen-trekken/ dragen betreft. De spanningsklachten leveren volgens de verzekeringsarts geen duidelijke beperkingen op ten aanzien van arbeid. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 december 2002. Op basis hiervan en aan de hand van de arbeidsmogelijkhedenlijst van 25 februari 2003 heeft de arbeidskundige L.S. Dekker blijkens zijn rapport van 26 februari 2003 een aantal functies geselecteerd op grond waarvan het verlies aan verdienvermogen is berekend op 37%. Bij besluit van 4 april 2003 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 35 tot 45%.
1.3. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts J.H. de Bruine nog informatie opgevraagd bij de appellant behandelende orthopedisch chirurg, maar gelet op alle voorhanden zijnde informatie geen aanleiding gezien de aangegeven belastbaarheid te wijzigen.
De bezwaararbeidsdeskundige W.Th. Pompe heeft vervolgens geoordeeld dat de appellant voorgehouden functie van magazijn expeditie-medewerker dient te komen vervallen. Op grond van de resterende functies is het verlies aan verdienvermogen berekend op 38,5%, waarna het Uwv bij besluit van 7 juni 2004 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond heeft verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft tevens beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten gegeven. De rechtbank heeft - kort gezegd - de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het Uwv de appellant voorgehouden functies ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet heeft voorzien van een deugdelijke motivering en/of toelichting, zoals door de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 is aangegeven. Op grond hiervan heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. Aangezien het Uwv hangende het beroep bij de rechtbank alsnog een adequate motivering en toelichting op de geduide functies heeft gegeven en de rechtbank geen aanknopingspunten heeft gezien de geselecteerde functies niet geschikt te achten voor appellant, heeft de rechtbank beslist dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant geen rekening is gehouden met de combinatie van de klachten. Doordat appellant steeds pijn heeft, heeft hij ook meer last van psychische klachten. Bovendien leiden de prostaatklachten van appellant er toe dat hij niet langdurig op een plek aanwezig kan zijn en zijn de geduide functies derhalve ongeschikt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
De Raad is van oordeel dat de medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant op een juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de mogelijkheden van appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid, zoals weergegeven in de FML van 5 december 2002 niet zijn overschat. Naar aanleiding van het gestelde dat bij de medische beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met de combinatie van de klachten overweegt de Raad dat uit de rapporten van zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat deze alle door appellant geuite klachten in ogenschouw hebben genomen. Appellant heeft zijn standpunt dat de combinatie van klachten hem minder belastbaar maakt dan is aangenomen, niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad ziet dan ook geen grond voor twijfel aan de juistheid van de in de FML neergelegde belastbaarheid en acht het niet noodzakelijk een onafhankelijke medische deskundige te raadplegen.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling is de Raad van oordeel dat terecht door het Uwv is aangenomen dat de drie functies die aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag zijn gelegd, te weten lederbewerker (SBC-code 272070), samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellant te liggen. In deze functies kan appellant eveneens regelmatig het toilet bezoeken. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat met de arbeidskundige rapportage van 1 december 2005 de geschiktheid van de functies op alle relevante aspecten op een voldoende inzichtelijke en toetsbare wijze is gemotiveerd. Ook overigens heeft de Raad in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Het hoger beroep slaagt mitsdien niet.
5. Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger, als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB