ECLI:NL:CRVB:2008:BD7434
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de ongewijzigde vaststelling van de WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 22 maart 2006 een eerdere beslissing van het Uwv over de WAO-uitkering van appellant had vernietigd. Appellant, die als schoonmaker werkte, was sinds 1996 arbeidsongeschikt en ontving een WAO-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2003, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 35 tot 45% werd vastgesteld, heeft appellant in 2002 opnieuw een ziekmelding gedaan vanwege verergering van zijn klachten. De verzekeringsarts concludeerde dat er nieuwe urologische klachten waren, maar dat de spanningsklachten geen duidelijke beperkingen opleverden voor arbeid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de voorgehouden functies geschikt waren voor appellant, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven.
In hoger beroep voerde appellant aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de combinatie van zijn klachten, die zowel fysiek als psychisch van aard waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch gezien binnen het bereik van appellant lagen. De Raad bevestigde dat de arbeidskundige rapportage voldoende inzichtelijk was en dat er geen reden was om de aangevallen uitspraak te herzien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met M.C.T.M. Sonderegger als griffier, en vond plaats op 8 juli 2008.