ECLI:NL:CRVB:2008:BD7410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7262 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 10 november 2006 het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 27 maart 2006 besloten om de WAO-uitkering van appellant met ingang van 6 februari 2006 in te trekken. De rechtbank oordeelde dat het Uwv dit besluit had gebaseerd op een voldoende medische grondslag en dat de functies die aan het besluit ten grondslag lagen, in overeenstemming waren met de vastgestelde beperkingen van appellant.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de medische beoordeling onzorgvuldig is uitgevoerd. Hij stelde dat er onvoldoende aandacht is besteed aan zijn whiplash-klachten en dat de bezwaarverzekeringsarts de bevindingen van het eigen onderzoek niet adequaat heeft vastgelegd. Appellant wees ook op het feit dat hij met ingang van 1 september 2006 opnieuw een ziektewetuitkering heeft gekregen, wat volgens hem zou moeten betekenen dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan het Uwv heeft aangenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts alle relevante medische informatie heeft meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat de FML op de juiste wijze was ingevuld en dat er geen aanwijzingen waren dat appellant meer beperkt was dan vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/7262 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 november 2006, 06/1770 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H. Ruijzendaal, advocaat te Zeist, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008.
Voor appellant is verschenen mr. C. van Scherpenzeel, advocaat te Utrecht. Het Uwv was vertegenwoordigd door
A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 maart 2006 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant met ingang van 6 februari 2006 ingetrokken.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv het bestreden besluit heeft doen steunen op een ontoereikende of onjuiste medische grondslag. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet gebleken dat de in het kader van het arbeidskundig onderzoek geduide functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, niet zijn aan te merken als arbeid die qua belasting in overeenstemming is met de voor appellant vastgestelde beperkingen.
2.1. In hoger beroep heeft appellant, evenals in beroep, aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant acht het onzorgvuldig dat ten behoeve van de medische beoordeling alleen informatie bij de behandelaars is opgevraagd met betrekking tot zijn cardiale problematiek en niet met betrekking tot zijn whiplash-klachten. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts de bevindingen van het eigen onderzoek naar de nekklachten van appellant niet op voldoende wijze neergelegd in de rapportage en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Ten slotte is gewezen op het feit dat het Uwv appellant met ingang van 1 september 2006 opnieuw een ziektewetuitkering heeft toegekend.
3.1. De grief dat de medische beoordeling onzorgvuldig is geweest kan naar het oordeel van de Raad niet slagen. In de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 26 januari 2006, 27 maart 2006, 27 april 2006 en 31 januari 2007 zijn zowel de hartklachten van appellant als zijn whiplash-gerelateerde klachten besproken. Deze klachten zijn bij de medische beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennis genomen van alle van de kant van appellant overgelegde medische stukken en zij heeft gereageerd op de in bezwaar, beroep en hoger beroep aangevoerde grieven.
De zich reeds in het dossier bevindende stukken bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat op basis van objectieve medische gronden sprake is van verdergaande beperkingen dan vastgelegd in de FML van 10 november 2005.
3.2. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant aangeboden de medische stukken uit de letselschadezaak alsnog in dit geding in te brengen. Nog afgezien van de vraag of het inbrengen van nieuwe stukken in deze fase van de procedure niet in strijd is met de goede procesorde, wijst de Raad het aanbod af, aangezien de gemachtigde desgevraagd heeft aangegeven dat deze stukken weliswaar nuttig zijn voor een algemeen beeld, maar geen ander licht op de zaak werpen.
3.3. Anders dan appellant meent is de FML door de primaire verzekeringsarts op de juiste wijze ingevuld, ook met betrekking tot toelichtingen bij de normaalwaarden.
In rubriek 3, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, onder punt 1 (hitte) is aangegeven dat appellant normaal belastbaar is; in de toelichting is toegevoegd: geen extreme hitte. Onder punt 2 (koude) wordt eveneens vermeld dat appellant normaal belastbaar is en in de toelichting: geen extreme kou.
In rubriek 5, statische houdingen, wordt onder punt 7 (boven schouderhoogte actief zijn) aangegeven dat appellant normaal belastbaar is, kan tenminste 5 minuten achtereen boven schouderhoogte actief zijn (gordijnen ophangen), terwijl als toelichting is vermeld: max.
De grief dat deze toelichtingen verborgen beperkingen inhouden als bedoeld in de uitspraak van de Raad van 23 februari 2007, LJN: AZ9153, slaagt niet. Het betreft hier geen toelichtingen die erop duiden dat de mogelijkheden van appellant zijn beperkt tot een niveau dat ligt onder de betreffende normaalwaarde.
3.4. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant met de aangenomen beperkingen op de datum in geding, 6 februari 2006, in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten.
3.5. Het feit dat appellant met ingang van 1 september 2006 een uitkering ingevolge de Ziektewet is toegekend, betekent niet dat hij ook met ingang van 6 februari 2006 meer beperkt moet worden geacht dan het Uwv heeft aangenomen.
3.6. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) W.R. de Vries.
JL