ECLI:NL:CRVB:2008:BD7410
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 10 november 2006 het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 27 maart 2006 besloten om de WAO-uitkering van appellant met ingang van 6 februari 2006 in te trekken. De rechtbank oordeelde dat het Uwv dit besluit had gebaseerd op een voldoende medische grondslag en dat de functies die aan het besluit ten grondslag lagen, in overeenstemming waren met de vastgestelde beperkingen van appellant.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de medische beoordeling onzorgvuldig is uitgevoerd. Hij stelde dat er onvoldoende aandacht is besteed aan zijn whiplash-klachten en dat de bezwaarverzekeringsarts de bevindingen van het eigen onderzoek niet adequaat heeft vastgelegd. Appellant wees ook op het feit dat hij met ingang van 1 september 2006 opnieuw een ziektewetuitkering heeft gekregen, wat volgens hem zou moeten betekenen dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan het Uwv heeft aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts alle relevante medische informatie heeft meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat de FML op de juiste wijze was ingevuld en dat er geen aanwijzingen waren dat appellant meer beperkt was dan vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.