ECLI:NL:CRVB:2008:BD7399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-211 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkeringen na intrekking van bijstand op basis van samenwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 7 december 2006 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze bijstand werd per 1 november 2005 ingetrokken omdat zij samenwoonde met een partner die over een inkomen beschikte dat boven de bijstandsnorm lag. Het College vorderde vervolgens de kosten van bijstand over de periode van 1 november 2005 tot en met 30 juni 2006 terug, omdat appellante had verzwegen dat zij een gezamenlijke huishouding voerde.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het College bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen, en dat het beleid dat het College volgde niet onredelijk was. De Raad stelt vast dat het besluit tot intrekking van de bijstand een toereikende basis vormt voor de terugvordering. Appellante had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigden dat het College van zijn beleid had moeten afwijken. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep van appellante af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden.

Uitspraak

07/211 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2006, 06/5410 en 06/5718 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Mekke, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2008. Voor appellante is niemand verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H. Lo Fo Sang, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 11 juli 2006 is de bijstand met ingang van 1 november 2005 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat zij is gaan samenwonen met [naam partner], die beschikt over een inkomen ter hoogte van ten minste de toepasselijke bijstandsnorm. Dit besluit is inmiddels, na bezwaar en beroep, in rechte onaantastbaar geworden.
1.3. Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het College met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB de kosten van bijstand over de periode van 1 november 2005 tot en met 30 juni 2006 tot een bedrag van € 5.538,97 van appellante teruggevorderd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante heeft verzwegen dat zij in de gemeente [naam gemeente] een gezamenlijke huishouding voerde met een vriend.
1.4. Bij besluit van 28 november 2006 is het tegen het besluit van 17 oktober 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het tegen het besluit van 28 november 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat het voorafgaande besluit tot intrekking van de bijstand van 11 juli 2006 een toereikende basis vormt voor de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 november 2005 tot en met 30 juni 2006. Anders dan appellante meent behoefde het College met het nemen van het terugvorderingsbesluit
(en de invordering) niet te wachten totdat het besluit tot intrekking van de bijstand over genoemde periode in rechte onaantastbaar was geworden. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank dat appellante geen afzonderlijke grieven tegen de terugvordering van de kosten van bijstand heeft gericht.
4.2. Het College was derhalve, ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, bevoegd de kosten van bijstand van appellante over de periode van 1 november 2005 tot en met 30 juni 2006 van appellante terug te vorderen. Het College heeft ter zake van de terugvordering besloten in overeenstemming met zijn door de Raad niet onredelijk geachte beleid. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van zijn beleid had moeten afwijken.
4.3. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) W. Altenaar.