[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 juli 2006, 05/7620 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2008
Namens appellante heeft mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008.
Namens appellante is verschenen haar gemachtigde, mr. Deen voornoemd. Het Uwv is niet verschenen.
1.1. Aan appellante is, in aansluiting op de wachttijd van 52 weken vanaf 23 juni 1999, een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 18 oktober 2004 heeft het Uwv, in het kader van een medische herbeoordeling, besloten de WAO-uitkering te herzien en nader vast te stellen naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% ingaande 12 december 2004.
1.3. Bij het bestreden besluit van 16 september 2005 heeft het Uwv het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat zij geen grond voor twijfel ziet aan het oordeel van beide verzekeringsartsen en dat de geschiktheid van de voorgehouden functies afdoende is gemotiveerd.
1.5. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de beperkingen die zij ondervindt tengevolge van met name haar psychische klachten door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat en dat zij de voorgehouden functies niet kan uitoefenen gelet op haar beperkingen en de voorgeschreven medicatie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een brief van haar behandelende psychiater R.W. Jessurun, gedateerd 22 augustus 2006, ingediend.
1.6. Het Uwv heeft bij het verweerschrift het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
2.1. De Raad overweegt het volgende.
2.2. De Raad ziet met de rechtbank geen aanleiding tot twijfel aan de resultaten van de medische beoordeling verricht door de verzekeringsartsen, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake. De in hoger beroep ingediende brief van psychiater Jessurun, gedateerd 22 augustus 2006, doet hieraan niet af, nu deze psychiater naar het oordeel van de Raad onvoldoende medische onderbouwing heeft gegeven voor zijn oordeel dat appellante volledig arbeidsongeschikt is en derhalve de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Gelet op de in het dossier aanwezige medische informatie van met name Jessurun van 7 november 2000; de rapportage van de psychiatrische expertise van de door het Uwv geraadpleegde psychiater E.F. Van Ittersum van 6 december 2000 en de rapportage van Van Ittersum van 31 mei 2005 kan de Raad zich verenigen met de medisch inhoudelijke reactie van de bezwaarverzekeringsarts B.C.M. Admiraal van 18 oktober 2006 op de bovengenoemde brief van Jessurun.
Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om een onderzoek te laten verrichten door een onafhankelijk deskundige.
2.3. Voorts is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige afdoende hebben gemotiveerd dat de belasting in de voorgehouden functies van produktiemedewerker textiel (SBC-code 272043), produktiemedewerker (SBC-code 111180) en huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) de belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de FML, niet te boven gaat en stelt zich ook op dit punt volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake.
3.1. Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet.
3.2. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008.