ECLI:NL:CRVB:2008:BD7298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6750 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor gangbare arbeid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 30 juli 2001 een uitkering ontving vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een medische herbeoordeling op 23 september 2005 besloten de uitkering per 24 november 2005 te beëindigen, omdat appellant geschikt werd geacht voor gangbare arbeid. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 21 februari 2006. De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 10 oktober 2006 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de geschiktheid van de voorgehouden functies voldoende gemotiveerd achtte.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Hij lijdt aan sociale angstklachten en een depressie, waardoor hij volgens hem ernstiger beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en is van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht de voorgehouden functies van produktiemedewerker industrie, huishoudelijk medewerker gebouwen en huishoudelijk medewerker te vervullen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De Raad heeft geen twijfel aan de in de FML neergelegde beperkingen van appellant en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2008. Appellant is niet verschenen ter zitting, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door A.P. Prinsen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, omdat er geen onderbouwing is voor de gestelde ongeschiktheid voor lopendebandwerkzaamheden in verband met zijn psychische beperkingen.

Uitspraak

06/6750 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2006, 06/1117 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is in verband met zijn uitval wegens psychische klachten, per 30 juli 2001 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 23 september 2005 heeft het Uwv, in het kader van een medische herbeoordeling op grond van het Schattingsbesluit (laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 18 augustus 2004, Stb. 2004, 434) besloten de WAO-uitkering te beëindigen per 24 november 2005, omdat appellant geschikt wordt geacht voor gangbare arbeid.
1.3. Bij het besluit van 21 februari 2006 heeft het Uwv het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 21 februari 2006 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat zij geen grond voor twijfel ziet aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geschiktheid van de voorgehouden functies afdoende is gemotiveerd.
1.5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Hij lijdt aan sociale angstklachten en aan een depressie, waardoor hij ernstiger beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Hij is, gelet op zijn beperkingen, niet in staat om lopendebandwerkzaamheden te verrichten.
2.1. De Raad overweegt het volgende.
2.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding tot twijfel bestaat aan de in de FML neergelegde beperkingen van appellant en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank als weergegeven onder punt 2.6 van de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt evenmin als in eerste aanleg onderbouwd met medische gegevens die twijfel aan de medische beoordeling door het Uwv kunnen oproepen.
2.3. Wat betreft de door appellant gestelde ongeschiktheid voor lopendebandwerkzaamheden in verband met zijn psychische beperkingen, is de Raad van oordeel dat dit standpunt geen onderbouwing vindt in de in het dossier aanwezige medische stukken.
2.4. Voorts is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht de voorgehouden functies van produktiemedewerker industrie, huishoudelijk medewerker gebouwen en huishoudelijk medewerker te vervullen.
3.1. Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet.
3.2. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) W.R. de Vries.
TM