ECLI:NL:CRVB:2008:BD7294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-966 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van de WAO-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 januari 2006, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 7 maart 2005 het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 26 februari 2004, waarin zijn WAO-uitkering werd voortgezet op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, ongegrond verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. van Asperen, stelde in hoger beroep dat zijn medische beperkingen door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts waren onderschat en dat de functies die hem waren aangeboden niet aansloten bij zijn beperkingen.

Tijdens de zitting op 30 mei 2008 werd de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellant, die niet met nieuwe medische stukken waren onderbouwd, afdoende had besproken. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, zoals ook was vastgesteld in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts. De Raad wees erop dat de recente beoordeling van appellant's arbeidsongeschiktheid, naar aanleiding van een ziekmelding op 20 december 2004, niet betekende dat zijn situatie op 1 februari 2004 anders was dan door het Uwv was aangenomen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in aanwezigheid van griffier W.R. de Vries, op 11 juli 2008.

Uitspraak

06/966 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 januari 2006, 05/390 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Namens appellant is verschenen mr. S.T. Dieters, kantoorgenoot van mr. Van Asperen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 maart 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 februari 2004, waarin de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, ongewijzigd is voortgezet, ongegrond verklaard.
1.2. Het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2.1. Namens appellant is in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat hij medisch meer beperkt is dan door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts aangenomen en dat de geduide functies niet tegemoet komen aan de beperkingen van appellant. Voorts is vermeld dat appellant inmiddels naar aanleiding van zijn ziekmelding op 20 december 2004 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellant stelt zich op het standpunt dat de situatie op dat moment niet anders was dan ten tijde van de datum in geding, te weten 1 februari 2004.
3.1. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de – in hoger beroep herhaalde en niet met nadere medische stukken onderbouwde – grief dat de beperkingen van appellant zijn onderschat, in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grief niet kan slagen.
3.2. De Raad is voorts, met de rechtbank, van oordeel dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts van 4 maart 2005 op duidelijke en juiste wijze is weergegeven waarom de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn.
3.3. Het feit dat appellant naar aanleiding van zijn ziekmelding op 20 december 2004 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, betekent niet dat appellant reeds met ingang van 1 februari 2004 meer beperkt moet worden geacht dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad baseert zijn oordeel op door het Uwv ingezonden brieven van de behandelende neurochirurg, waaruit blijkt dat de verergering van klachten is veroorzaakt door een val in september 2004.
3.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) W.R. de Vries.
JL