ECLI:NL:CRVB:2008:BD7224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3980 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging dienstverband wegens onvoldoende functioneren met aandacht voor functioneringsgesprekken en begeleiding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in vaste dienst was als docent wiskunde aan een onderwijsinstelling. Het bevoegd gezag heeft het dienstverband van de appellant beëindigd wegens onvoldoende functioneren, met ingang van 1 augustus 2005. Dit besluit werd genomen na een aantal functioneringsgesprekken waarin de appellant op zijn tekortkomingen werd gewezen. De rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde het beroep van de appellant tegen het ontslag ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 juli 2008 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het bevoegd gezag terecht had gesteld dat de appellant niet geschikt was voor zijn functie. De Raad concludeerde dat de appellant voldoende gelegenheid had gekregen om zijn functioneren te verbeteren, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De Raad wees erop dat de appellant niet alleen onvoldoende didactische vaardigheden had, maar ook niet in staat was om de orde in de klas te handhaven en niet zorgde voor voldoende huiswerkdiscipline.

De appellant voerde aan dat zijn ontslag het gevolg was van een conflict met de voorzitter van de centrale directie over zijn arbeidsinzet na een knieblessure. De Raad verwierp deze stelling, omdat uit de gedingstukken bleek dat het disfunctioneren van de appellant niet gerelateerd was aan deze blessure. Daarnaast stelde de appellant dat zijn ontslag onrechtmatig was omdat er geen eindbeoordeling had plaatsgevonden, maar de Raad oordeelde dat er voldoende andere gronden waren voor het ontslag.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter.

Uitspraak

06/3980 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 mei 2006, 05/2033 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de openbare rechtspersoon Regionaal openbaar voorgezet onderwijs Kampen-Dronten (hierna: bevoegd gezag)
Datum uitspraak: 3 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het bevoegd gezag heeft voor zijn verweer verwezen naar het bestreden besluit van 4 oktober 2005.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008. Appellant is verschenen met bijstand van mr. P.A. Aan de Kerk, advocaat te Groesbeek. Het bevoegd gezag heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat te ’s-Gravenhage, alsmede door [O.], [B.], [L.-M.] en [de J.], allen werkzaam bij het bevoegd gezag.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was in vaste dienst werkzaam als docent wiskunde (aangevuld met enkele uren biologie) aan het [naam College] te [vestigingsplaats].
1.2. Bij besluit van 26 april 2005 heeft het bevoegd gezag het dienstverband met appellant ingaande 1 augustus 2005 beëindigd wegens onvoldoende functioneren. Bij het bestreden besluit van 4 oktober 2005 is dit ontslagbesluit na door appellant gemaakt bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Met de rechtbank en op de door deze daarvoor vermelde gronden is de Raad van oordeel dat het bevoegd gezag zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant de geschiktheid miste voor zijn functie als leraar en dat hij ruimschoots in de gelegenheid is gesteld zich te verbeteren zonder dat dit tot het vereiste resultaat heeft geleid. Uit de gedingstukken komt duidelijk naar voren dat appellant besefte dat hij in zijn functioneren als leraar een aantal tekortkomingen vertoonde. Het ontbrak appellant aan voldoende didactische vaardigheden, hij zorgde niet voor voldoende huiswerkdiscipline, ging niet altijd op juiste wijze om met de leerlingen en slaagde er onvoldoende in om de orde in de klas te handhaven. Bij onderscheidene gelegenheden, waaronder functioneringsgesprekken, is appellant op zijn falen gewezen en hem is op vele manieren hulp en begeleiding geboden, zoals in de aangevallen uitspraak is uiteengezet.
3.2. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat de aanleiding voor het ontslag een conflict is met O, voorzitter van de centrale directie, over zijn arbeidsinzet na een knieblessure en dat zijn functioneren nadelig is beïnvloed door deze blessure. Uit de gedingstukken blijkt immers duidelijk van het disfunctioneren van appellant terwijl hij in zijn dagelijkse werkzaamheden niets met O van doen had. Voorts heeft appellant, naar hij ter zitting heeft verklaard, (niet meer dan) ongeveer twee maanden last gehad van deze blessure.
3.3. Appellant heeft er verder op gewezen dat in artikel 10.4 van de toepasselijke CAO VO 2005-2006 is bepaald dat aan een beoordeling rechtspositionele gevolgen kunnen worden verbonden. Naar zijn mening volgt hieruit dat een ontslag zonder (eind)beoor-deling niet geoorloofd is en dat zijn ontslag, nu een beoordeling achterwege is gebleven, onrechtmatig is. Ook deze grief faalt. Aan de bepaling dat een beoordeling kan leiden tot ontslag, kan immers niet een zo vergaande betekenis en strekking worden toegekend dat het niet zou zijn toegestaan op andere (deugdelijke) gronden dan een beoordeling tot ontslag te besluiten. In dit geval is op andere wijze dan door middel van een beoordeling voldoende aannemelijk gemaakt dat grond bestond voor een ongeschiktheidsontslag.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD