ECLI:NL:CRVB:2008:BD7035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3186 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsbeoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 8 mei 2006 geoordeeld dat de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die was gebaseerd op een besluit van 7 april 2005, niet zorgvuldig was genomen. De rechtbank oordeelde dat er geen adequate arbeidskundige onderbouwing was voor de beslissing om de uitkering in te trekken. De Raad heeft op 2 juli 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep. Tijdens de zitting op 20 mei 2008 was de gemachtigde van appellant aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De Raad oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering niet op een deugdelijke manier was onderbouwd, omdat de arbeidskundige component niet als een zelfstandig deelbesluit kan worden beschouwd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit was vernietigd, maar liet de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen over griffierecht en proceskosten in stand. De Raad oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, en wees het verzoek van betrokkene om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.G. Rottier als voorzitter en J. Riphagen en J.F. Bandringa als leden, en M.C.T.M. Sonderegger als griffier.

Uitspraak

06/3186 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 mei 2006, 05/4890 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 2 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.C. Röttjers. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 7 april 2005, waarbij tevens een besluit van 29 oktober 2004 is ingetrokken, heeft appellant de aan betrokkene toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 januari 2005 ingetrokken, onder de overweging dat zij in staat wordt geacht gangbare werkzaamheden te verrichten waarmee zij ongeveer 100% zou kunnen verdienen van hetgeen de aan haar gelijksoortige gezonde persoon zou kunnen verdienen. Bij besluit van 23 november 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 april 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Ten aanzien van het arbeidskundige gedeelte van de schatting heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat in het dossier geen aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aanwezig is en evenmin een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader en dat om die reden de schatting een toereikend niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid mist. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dient het derhalve te worden vernietigd. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank tevens overwogen dat zij zich kan verenigen met de reactie van appellant in het schrijven van 5 april 2006 op de door betrokkene aangevoerde aanvullende arbeidskundige beroepsgronden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het verzoek van betrokkene om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding heeft de rechtbank afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank beslissingen gegeven inzake vergoeding van griffierecht en proceskosten.
3. Appellant heeft in zijn aanvullend beroepschrift, verkort weergegeven, aangevoerd dat met de aanpassingen die naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van
9 november 2004, o.a. LJN: AR4729, aan het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) zijn aangebracht, een zodanig niveau van verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is bereikt dat dit voldoende onderbouwing geeft voor een besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006, o.a. LJN: AY9971 heeft de arbeidsdeskundige in een rapport van 25 mei 2007 nader toegelicht dat de belasting in de voor betrokkene geselecteerde functies haar belastbaarheid niet overschrijdt.
4.1. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene per 1 januari 2005 primair berust op het standpunt, zoals weergegeven in de brief van de arbeidsdeskundige aan betrokkene van 28 oktober 2004, dat zij in staat is haar maatgevende arbeid, de full-time functie van flessencontroleur, te vervullen. De Raad is van oordeel dat appellant handelt in strijd met de goede procesorde door eerst ter zitting van de Raad dit standpunt in te nemen, terwijl het primaire besluit van 7 april 2005 uitsluitend berust op een theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid en aan het bestreden besluit evenmin het standpunt ten grondslag ligt dat betrokkene in staat is haar maatgevende arbeid te verrichten. Derhalve zal de Raad aan dit standpunt voorbij gaan.
4.2. Met verwijzing naar zijn uitspraken van 16 maart 2005, LJN: AT1852, en
23 januari 2008, LJN: BC2880, overweegt de Raad allereerst, ambtshalve, dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en - zo voegt de Raad daaraan thans toe - dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling derhalve ook niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Awb. Zoals de Raad in de uitspraken van 16 maart 2005 en 23 januari 2008, alsook in zijn uitspraak van
28 november 2007, LJN: BB9311, heeft overwogen, betekent dit dat voor een gedeeltelijke vernietiging geen plaats is. Daaruit vloeit voort dat de aangevallen uitspraak reeds om deze reden dient te worden vernietigd.
4.3. In zijn uitspraak van 22 februari 2008, LJN: BC4826 heeft de Raad geoordeeld dat het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als appellant een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, geen steun vindt in de rechtspraak van de Raad. Op grond van het geheel van voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag van de schatting in aanmerking genomen functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de betrokkene. De Raad ziet daarom, anders dan de rechtbank, geen reden om in dit geval aanvullende eisen aan de motivering of informatieverstrekking te stellen. Aldus kan de rechtbank niet worden gevolgd in haar zienswijze dat het bestreden besluit niet geacht kan worden zorgvuldig te zijn tot stand gekomen en deugdelijk te zijn gemotiveerd.
4.4. De Raad overweegt voorts dat appellant door middel van het hiervoor in 3 genoemd rapport van de arbeidsdeskundige van 25 mei 2007 alsmede de in 2 genoemde brief van
5 april 2006 voldoende heeft gemotiveerd dat de voor betrokkene geselecteerde functies haar belastbaarheid niet overschrijden, zodat deze functies aan de beslissing tot intrekking van de WAO-uitkering ten grondslag konden worden gelegd. Nu een deugdelijke toelichting met betrekking tot de passendheid van de functies ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet voorhanden was, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. In de omstandigheid dat de ontbrekende arbeidskundige onderbouwing in hoger beroep alsnog is gegeven ziet de Raad aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Derhalve kan het verzoek van betrokkene om veroordeling van appellant tot schadevergoeding niet worden ingewilligd.
4.5. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen ter zake van griffierecht en proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
5. De Raad is niet gebleken dat betrokkene in hoger beroep proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J. Riphagen en
J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB