ECLI:NL:CRVB:2008:BD6987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2602 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een boete wegens te late ziekmelding door werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de werkgever een boete is opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens een te late ziekmelding van een werknemer. De werknemer was van 15 april 2004 tot 31 december 2004 in dienst bij de werkgever. De ziekmelding door de werknemer werd pas op 6 juli 2005 door het Uwv ontvangen, terwijl de werkgever verplicht was om op de laatste werkdag van de werknemer, 31 december 2004, aangifte te doen van de ongeschiktheid tot werken. De werkgever stelde dat zij de meldingsplicht niet had geschonden, omdat zij eerder een ziekmelding had gedaan en het Uwv op de hoogte was gesteld van het einde van het dienstverband. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de werkgever niet aan haar verplichtingen had voldaan, aangezien de aangifte meer dan 187 dagen te laat was ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was om de boete te verlagen. De uitspraak werd gedaan op 9 juli 2008, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt de strikte naleving van de meldingsplicht door werkgevers in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

06/2602 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 maart 2006, 05/4551 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2008.
Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Van Berkel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1. [naam werkneemster] (hierna: werkneemster) is van 15 april 2004 tot 31 december 2004 bij appellante in dienst geweest. Op 6 juli 2005 heeft het Uwv van werkneemster een ziekmelding per 27 september 2004 ontvangen.
2. Bij brief van 13 juli 2005 heeft het Uwv appellante in kennis gesteld van het voornemen haar een boete op te leggen van
€ 454,--, omdat de aangifte van ziekte bij het einde van het dienstverband 187 kalenderdagen te laat was ingediend. Bij besluit van 26 juli 2005 is, onder overweging dat er geen dringende reden was om van oplegging van een boete af te zien, deze boete opgelegd.
3. Bij besluit van 19 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 juli 2005 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.1. De Raad heeft het volgende overwogen.
In artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) is - voorzover hier van belang - bepaald dat de werkgever van de verzekerde die bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, uiterlijk op de eerste dag nadat de ongeschiktheid van die werknemer dertien weken heeft geduurd, aangifte doet van die ongeschiktheid bij het Uwv.
5.2. Ingevolge artikel 38, tweede lid, van de ZW rust op de werkgever de verplichting om op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking van een arbeidsongeschikte werknemer eindigt, bij het Uwv aangifte te doen van diens ongeschiktheid tot werken.
5.3. In het vierde lid van artikel 38 van de ZW is - voorzover hier van belang - bepaald dat indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het tweede lid niet nakomt, het Uwv de werkgever een boete van ten hoogste € 454,-- oplegt.
5.4. Op grond van het bepaalde in artikel 2a, eerste lid onder a, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten (Besluit van 14 oktober 2000, Stb. 462, zoals nadien gewijzigd), is de verplichting als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de ZW niet behoorlijk nagekomen, indien de aangifte op de laatste werkdag niet tijdig is gedaan. Ingevolge artikel 2b, eerste lid onder c, van dit besluit bedroeg de boete ten tijde hier in geding € 454,--, indien deze aangifte 28 kalenderdagen of meer te laat was gedaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van dit besluit kan deze boete, afhankelijk van de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden, worden verlaagd.
5.5. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de op haar rustende meldingsplicht niet heeft geschonden, omdat zij werkneemster al eerder bij het Uwv had ziek gemeld en het Uwv op 5 januari 2005 ervan in kennis had gesteld dat werkneemster per 31 december 2004 uit dienst was getreden. Onder deze omstandigheden zou het volgens appellante niet nodig zijn dat zij werkneemster nogmaals “ziek uit dienst” meldde.
5.6. Van de zijde van het Uwv is ontkend dat een eerdere ziekmelding is ontvangen.
De Raad, daarlatende dat die beweerdelijk door appellante gedane melding, welke ziet op het eerste lid van artikel 38 van de ZW, haar niet ontsloeg van de hier aan de orde zijnde, uit het tweede lid van dat artikel voortvloeiende verplichting, moet vaststellen dat die eerdere melding van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet aannemelijk is gemaakt. Mitsdien moet worden aangenomen dat het Uwv eerst op 6 juli 2005 een ziekmelding heeft ontvangen, zodat appellante de op haar rustende verplichting met meer dan 28 kalenderdagen heeft overschreden.
5.7. De Raad ziet in de door appellante geschetste omstandigheden, evenals de rechtbank, geen grond om aan te nemen dat de onderhavige overtreding appellante in mindere mate dan wel in het geheel niet te verwijten zou zijn.
6. Gelet op het onder 5.1 tot en met 5.6 overwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
RB