ECLI:NL:CRVB:2008:BD6970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-854 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van accountantskosten in het kader van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had verzocht om vergoeding van accountantskosten ter hoogte van fl. 3.149,04. Dit verzoek werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat de appellant de gestelde belastingschade onvoldoende had gespecificeerd. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 24 april 2008 was de appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door R. Zaagsma. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in eerdere procedures niet voldoende specificaties had gegeven over de accountantskosten die verband hielden met de belastingschade. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de overschrijding van de termijn door het Uwv geen grond vormde voor toewijzing van de vordering van de appellant. De Raad bevestigde dat de appellant de kosten niet had gespecificeerd en dat het Uwv hem meerdere keren de kans had gegeven om dit te doen.

De Raad concludeerde dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de accountantskosten terecht had gehandhaafd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd als vergeefs beschouwd. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan de appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juli 2008.

Uitspraak

06/854 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam 6 januari 2006, 04/4086 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vervolgens over en weer op elkaars stellingen gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2008. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
Aan de uitspraak van de rechtbank, waarbij appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
“Eiser ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45-55%. Bij besluit van 12 januari 2000 heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw vastgesteld op 45-55%. Bij besluit van 16 oktober 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 januari 2000 gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vanaf 29 juni 1994 vastgesteld op 80-100%. Over de periode van 29 juni 1994 tot 1 januari 2000 heeft verweerder aan eiser een nabetaling gedaan van fl. 93.481,85 bruto en daarbij fl. 20.524,25 aan wettelijke rente betaald.
De Belastingdienst heeft aan eiser een aanslag voor inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd van
fl. 22.046,-- naar aanleiding van de nabetaling door verweerder. Vervolgens heeft de Belastingdienst op verzoek van eiser de zogenaamde ‘uitsmeerregeling’ toegepast en de aan eiser opgelegde aanslag verlaagd tot fl. 6.939,--.
Eiser heeft vervolgens aan verweerder verzocht, voor zover thans aan de orde, een bedrag van fl. 3.149,04 in verband met accountantskosten aan hem te vergoeden. Verweerder heeft bij besluit van 18 december 2001 eisers verzoek afgewezen en bij besluit van 5 december 2002 eisers bezwaar tegen die afwijzing ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de accountantskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het geen redelijke kosten ter vaststelling van de belastingschade zijn. Ter zitting van deze rechtbank op 12 november 2003 heeft verweerder dit standpunt herzien en meegedeeld dat wat hem betreft de accountantskosten voor vergoeding in aanmerking komen voor zover ze gespecificeerd zijn, betrekking hebben op het verzoek aan de Belastingdienst om de ‘uitsmeerregeling’ toe te passen en niet disproportioneel zijn.”
De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 maart 2004, verzonden op dezelfde datum, het beroep tegen het besluit van 5 december 2002 gegrond verklaard en het Uwv opgedragen binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Bij brief van 15 juni 2004 heeft het Uwv aan appellant verzocht om een duidelijke specificatie van de accountantskosten. Bij besluit van 30 juni 2004, hierna het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de door de rechtbank gestelde termijn heeft overschreden, zodat de accountantskosten geheel door het Uwv dienen te worden vergoed. Een specificatie van de kosten acht appellant op die grond overbodig.
De rechtbank heeft overwogen dat uit wet of jurisprudentie niet kan worden afgeleid dat de enkele overschrijding van de gestelde termijn tot gevolg zou moeten hebben het Uwv gehouden zou zijn de accountantskosten geheel te vergoeden.
Ten gronde wordt overwogen dat appellant ter onderbouwing van de gestelde schade 4 facturen van zijn accountant heeft overgelegd, te weten van 10 april 2001, 8 mei 2001, 18 juni 2001 en 10 juli 2002. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat uit deze facturen niet valt af te leiden of, en zo ja, tot welke hoogte de geclaimde kosten in direct verband staan met de vaststelling van de belastingschade. Aldus kan ook niet worden vastgesteld of de kosten proportioneel zijn. Nu het Uwv appellant in de gelegenheid heeft gesteld alsnog een specificatie van de accountantsrekeningen over te leggen en appellant daarvan geen gebruik heeft gemaakt, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank het verzoek van appellant om vergoeding van de accountantskosten terecht afgewezen.
In beroep is door appellant betoogd dat accountantskosten niet alleen gaan over de uitsmeerregeling, maar dat ook de belastingschade moest worden vastgesteld. Daarover is gecorrespondeerd met het Uwv en de Belastingdienst. Op 7 september 2001 heeft het toenmalige GAK Nederland BV een brief gedateerd 6 september 2001 van HLB Schippers, Accountants Fiscalisten Juristen (hierna: HLB), ontvangen, waarin precies de werkzaamheden en kosten zijn gespecificeerd.
In een reactie hierop is door het Uwv betoogd dat de brief van 6 september 2001 geen inzicht verschaft in de diverse werkzaamheden die door het accountantsbureau verricht zouden zijn en zeker geen specificatie bevat van de geclaimde kosten.
De Raad oordeelt als volgt.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank het beroep tegen het betreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard.
De Raad stelt voorop dat de rechtbank met recht heeft geoordeeld dat het enkele feit dat het Uwv de door de rechtbank gestelde termijn voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar heeft overschreden, geen grond kan opleveren voor toewijzing van de vordering van appellant.
De Raad is verder, met de rechtbank en het Uwv, van oordeel dat appellant de gestelde belastingschade onvoldoende heeft gespecificeerd. In de brief van 6 september van HLB komt naar voren dat HLB voor appellant de aangifte inkomstenbelasting-premie volksverzekeringen 2000 én het verzoek om toepassing van de uitsmeerregeling heeft verzorgd. Voor de voor appellant verrichte werkzaamheden heeft HLB appellant in totaal f 3.149,04 in rekening gebracht. Welk deel van dit bedrag betrekking heeft op werkzaamheden verband houdende met de door appellant geclaimde belastingschade is niet aangegeven. Nu het Uwv aan appellant meermalen de gelegenheid heeft geboden zijn gestelde schade alsnog te specificeren, maar appellant om hem moverende redenen daarvan heeft afgezien, moet de Raad constateren dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit met recht ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep is dan ook vergeefs ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2008.
(get.) M.M. van der Kade
(get.) C. de Blaeij.
OA