tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2006, 06/236 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 juli 2008
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is gevoegd met het onderzoek in de zaak met nr. 07/4800 WWB en heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai, werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Bij besluit van 6 juni 2004 heeft het College appellant in afwachting van het advies van het Arbeidsmedisch toetsbedrijf ontheven van de verplichtingen naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en als werkzoekende ingeschreven te staan bij het Centrum voor Werk en Inkomen (artikel 9, eerste lid, onder a, van de WWB). Bij rapportage van 17 juni 2004 heeft Argonaut aangegeven dat appellant aan de gezondheidssituatie gerelateerde beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid. Zijn afstand tot de arbeidsmarkt is groot en er is sprake van behoefte aan scholing Nederlands. Kaleoz Educatie bv (Kaleoz) heeft, na onderzoek van de scholingsmogelijkheden van appellant, op 21 oktober 2004 appellant een trajectvoorstel, gericht op het volgen van taaltrainingen, gedaan. Appellant heeft met dat voorstel ingestemd.
1.3. Bij besluit van 19 november 2004 heeft het College appellant mededeling gedaan van de voor hem uit de WWB voortvloeiende arbeidsverplichtingen. Daarbij is aangegeven dat het College aan deze verplichtingen vanaf 19 november 2004 de verplichting toevoegt dat hij de afspraken nakomt die in het trajectplan met Kaleoz zijn gemaakt. Als aanvangsdatum voor de feitelijke uitvoering van het trajectplan is 6 december 2004 vermeld.
1.4.1. Appellant heeft tegen het besluit van 19 november 2004 bezwaar gemaakt. Hij heeft aangegeven dat hij aan de uitnodiging van Kaleoz voor het volgen van een taalcursus Nederlands in verband met zijn medische situatie geen gevolg kan geven. Namens appellant heeft mr. Kuit een verklaring van zijn huisarts G.C. Horn d.d.
15 november 2004 ingezonden. Blijkens die verklaring is appellant bekend met insuline afhankelijke diabetes mellitus.
1.4.2. Verzekeringsarts Nieman, verbonden aan Aob Compaz, heeft naar aanleiding van het bezwaar een medisch onderzoek ingesteld. Hij heeft informatie verkregen van de behandelende sector. Bij advies van 21 november 2005 heeft hij geconcludeerd dat appellant een nu goed gereguleerde insulineafhankelijke suikerziekte heeft. Voorts is sprake van een hoog cholesterolgehalte, hartkloppingen en maag-darmklachten. De medio 2004 aangehouden beperkingen behoeven geen aanpassing.
1.5. Bij besluit van 7 december 2005 heeft het College, onder verwijzing naar het advies van Aob Compaz, het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2004 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 december 2005 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het advies van Aob Compaz zorgvuldig tot stand is gekomen. De claim van appellant dat hij vanwege toegenomen beperkingen niet in staat is de hem opgelegde verplichting na te komen wordt niet door medische verklaringen ondersteund.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij vanwege zijn frequente hoofdpijnaanvallen, suikerziekte en hartklachten onvoldoende in staat is uitvoering te geven aan het trajectplan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.1.2. Ingevolge artikel 55 van de WWB kan het college naast de verplichtingen die in elk geval aan de bijstand verbonden zijn of daaraan worden verbonden specifieke verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de medische situatie van appellant voor hem geen beletsel vormde om uitvoering te geven aan de in het trajectplan voorziene taalcursus. Ook in hoger beroep heeft appellant geen informatie overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat hij niet in staat was tot het volgen van een taalcursus. In de door appellant aangevoerde omstandigheden ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het College bij afweging van de in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om appellant de verplichting op te leggen in het kader van een trajectplan de taalcursus Nederlands te volgen.
4.3. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2008.