ECLI:NL:CRVB:2008:BD6586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5780 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die zijn WAO-uitkering herzien zag na een vijfdejaars herbeoordeling. Appellant, werkzaam als hoofd bankdiensten, was betrokken bij een auto-ongeval in 1999, wat leidde tot een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling door verzekeringsarts R. Gart, die beperkingen vaststelde, heeft het Uwv de uitkering per 10 april 2005 herzien naar 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat zijn beperkingen waren onderschat. De bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg concludeerde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op twee punten aangescherpt moest worden, maar dat de overige conclusies van de primaire arts niet gewijzigd hoefden te worden.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berustte. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat er geen reden was voor meer of zwaardere beperkingen voor appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellant in staat was de geselecteerde functies te verrichten, ondanks de door hem aangevoerde bezwaren.

Uitspraak

06/5780 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 augustus 2006, 05/7690 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.C. Hendriks, adviseur Sociale Zekerheid bij De Groot Heupner BV, Advisering & Arbeidstoeleiding, te Wijchen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij brief van 19 maart 2008 nadere bezwaarverzekeringsgeneeskundige- en bezwaararbeidskundige rapportages toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008. Namens appellant is L.A.M. de Groot Heupner verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.J. Verdonk.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, werkzaam als hoofd bankdiensten van een rayon-kantoor, is op 1 maart 1999 betrokken geweest bij een auto-ongeval. Als gevolg hiervan heeft hij op 27 augustus 1999 zijn werk moeten staken met toegenomen whiplashklachten. In verband daarmee is aan hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling is appellant onderzocht door verzekeringsarts R. Gart. Deze arts komt op basis van onderzoek, dagverhaal en informatie van de behandelend huisarts tot de conclusie dat appellant ongeschikt is voor fysiek zwaar en stresserend werk met deadlines en productiepieken. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft deze arts een aantal medische beperkingen vastgesteld die vervolgens zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Met inachtneming van de FML heeft arbeidsdeskundige H. van de Sloot, nu appellant ongeschikt wordt geacht voor zijn eigen werk, een aantal voor hem geschikt te achten functies geselecteerd, waarmee hij een zodanig inkomen kan verdienen dat indeling in de klasse 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid aan de orde is. Het Uwv heeft dienovereenkomstig bij besluit van 23 februari 2005 de WAO-uitkering met ingang van 10 april 2005 herzien en berekend naar een percentage van 65 tot 80.
2.1. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij is onder meer gesteld, dat hij niet in staat is de geduide functies uit te oefenen aangezien zijn beperkingen zoals opgenomen in de FML zijn onderschat. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een neuropsychologisch rapport d.d. 17 mei 2005 van drs. E. van der Scheer overgelegd. Gewezen is op de discrepantie tussen de conclusies in deze rapportage en die in de rapportage van verzekeringsarts Gart. Voorts is aangegeven waarom hij niet in staat is de geduide functies te verrichten.
2.2. Bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg heeft naar aanleiding van het bezwaar en het daarbij overgelegde neuropsychologisch rapport in haar rapportage d.d. 26 augustus 2005 geconcludeerd dat de FML met betrekking tot de cognitieve problematiek op twee items aangescherpt dient te worden. Voor het overige is deze arts van mening dat de conclusies van primair verzekeringsarts Gart geen wijziging behoeven.
2.3. Naar aanleiding van de bezwaargronden heeft bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde in een rapportage d.d. 23 mei 2005 geconcludeerd dat zijn onderzoeksbevindingen in overeenstemming zijn met die van de primaire arbeidskundige beoordeling en dat derhalve de geselecteerde functies gehandhaafd kunnen blijven. Na aanpassing van de FML door de bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens bezwaararbeidsdeskundige F. van Kempen in een rapportage d.d. 19 september 2005 bezien of de geduide functies binnen de mogelijkheden van appellant liggen waarbij is ingegaan op een tweetal items in de functies “productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie” en “vleeswarenmaker, slachter”. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met een rapportage van arbeidsdeskundige Van de Sloot d.d. 9 augustus 2005 die nog een nadere toelichting heeft gegeven op signaleringen zoals deze naar voren zijn gekomen in het Resultaat Functiebeoordeling.
2.4. Bij besluit op bezwaar van 4 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
4. In het namens appellant ingestelde hoger beroep is verzocht om vernietiging van de aangevallen uitspraak. Aangevoerd is, onder verwijzing naar eerder genoemd neuropsychologisch rapport, dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgesteld. Gelet op de verminderde cognitieve belastbaarheid moeten beperkingen worden aangenomen op de items herinneren, handelingstempo, verdelen van aandacht en geluidsbelasting evenals met de plotselinge bewustzijnsdalingen (collaps), waaraan appellant lijdt. Uit preventief oogpunt is een urenbeperking aangewezen aangezien appellant als whiplashpatiënt als gevolg van vermoeidheid energieverlies heeft, waarbij tevens meespeelt dat bij volledige belasting het risico meespeelt van een hogere frequentie aan collaps. Voorts is aangevoerd dat in de functies ontoelaatbare overschrijdingen voorkomen. In de functie “productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie” dient gewerkt te worden met een scherp mes hetgeen met de bij appellant aanwezige collaps een extra verhoogd risico met zich brengt. Tevens is hier sprake van een hoog handelingstempo. Bij de functie van “schade-correspondent” is sprake van het werken onder zekere tijdsdruk met daarbij een wisselende stroom aan informatie waartoe appellant gelet op zijn beperkingen niet in staat is. Tevens is ook hier sprake van een hoog handelingstempo. Ook bij de functies van “vleeswarenmaker, slachter en visverwerker” en “telefonist, receptionist” wordt uitgegaan van een ongestoord geheugen en handelingstempo.
Tevens is aangegeven dat er beperkende toelichtingen zijn gegeven bij de normaalwaarden in de FML hetgeen volgens jurisprudentie van deze Raad, verwezen wordt naar de uitspraak van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971), niet is toegestaan. Onder verwijzing naar laatst vermelde uitspraak moeten alle door het CBBS-systeem aangebrachte signaleringen in de functies van een afzonderlijke toelichting zijn voorzien. Daarbij dient tevens aandacht te worden geschonken aan de in een functie voorkomende bijzondere belastingen. Ook deze moeten voorzien zijn van een afdoende motivering.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad wat door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Blijkens het rapport van verzekeringsarts Gart is rekening gehouden met de whiplashklachten van appellant waarbij Gart op basis van anamnese, dossierstukken, onderzoek en informatie van de huisarts, beperkingen heeft vastgesteld. In haar rapport van 26 augustus 2005 heeft bezwaarverzekeringsarts Momberg uitvoerig uiteengezet dat door de primaire verzekeringsarts een heldere inventarisatie is gemaakt op basis van anamnese en dagactiviteiten. Bij gericht onderzoek en ook uit nader specialistisch onderzoek zijn geen afwijkingen naar voren gekomen. Het in bezwaar overgelegde neuropsychologisch rapport is voor de bezwaarverzekeringsarts aanleiding geweest de FML op twee items aan te passen aangezien appellant is aangewezen op taken die geen hoge creativiteit vereisen in een werkomgeving die niet erg onrustig is. Met betrekking tot Rubriek I van de FML alsmede de overige Rubrieken is, mede gelet op de definities die gehanteerd worden in het CBBS-systeem, geen bijstelling geïndiceerd. Wat betreft de geclaimde vermoeidheidsklachten geeft de bezwaarverzekeringsarts aan dat deze niet geobjectiveerd kunnen worden. Ook met betrekking tot de collaps zijn blijkens de specialistenbrieven geen te objectiveren afwijkingen aangetroffen. Daarbij is niet gebleken dat ten aanzien van deze klacht een rijverbod of andere leefregels zijn opgelegd. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft voorts overwogen dat appellant een normaal dagverhaal heeft en niet wordt ingeperkt in zijn bezigheden. Op grond van deze omstandigheden is in de FML met betrekking tot deze klacht geen beperking opgenomen. Voorts kan de Raad zich vinden in hetgeen namens het Uwv ter zitting is opgemerkt ten aanzien van de namens appellant aangevoerde beperkende toelichtingen bij een aantal normaalwaarden in de FML. Ook de Raad is van oordeel dat, behoudens de toelichting bij item 2.8, er geen sprake is van een zogenaamde “verborgen beperking”, maar louter van een (nadere) verklaring op grond waarvan “slechts” de normaalwaarde wordt gehanteerd. Zoals ter zitting is opgemerkt is in item 2.8 wel sprake van een beperkende toelichting. Hoewel aan appellant moet worden toegegeven dat een FML op een juiste wijze dient te worden ingevuld, zal de Raad in dit geval, aangezien uit de rapportage d.d. 9 augustus 2005 van arbeidsdeskundige
Van de Sloot waarin hij heeft bezien of de functies met deze beperking passend zijn, blijkt dat hij met deze enkele beperking rekening heeft gehouden, hieraan geen (verdere) consequenties verbinden.
Het geheel overziende is de Raad in het onderhavig geval van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen via hun rapporten voldoende hebben gemotiveerd dat er geen reden is om voor appellant meer en/of zwaardere beperkingen aan te nemen.
5.2. Uitgaande van de in de FML van 5 september 2005 opgenomen beperkingen, daarbij ingegrepen de beperkende toelichting in item 2.8, moet appellant naar het oordeel van de Raad in staat worden geacht om de werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige Van de Sloot geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent heeft overwogen en meent dat hetgeen in hoger beroep hieromtrent door appellant naar voren is gebracht niet tot een ander oordeel kan leiden.
Hetgeen in het hoger beroepschrift naar voren is gebracht betreft oftewel aspecten waarop appellant niet beperkt is geacht in de FML, zoals onder andere herinneren, handelingstempo en collaps, oftewel belastingpunten van de functies die door de bezwaararbeidsdeskundigen in het licht van de belastbaarheid van appellant voldoende zijn toegelicht.
6. Al het vorenoverwogene brengt de Raad tot de conclusie dat de bij het bestreden besluit gedane vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 10 april 2005 in de klasse van 65 tot 80% berust op een juiste medische en arbeidskundige grondslag. De aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
JL