ECLI:NL:CRVB:2008:BD6584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5812 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 juli 2008 uitspraak gedaan. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Gurses, heeft aangevoerd dat zijn psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen door de betrokken artsen zijn onderschat. Hij stelt dat hij door zijn klachten niet in staat is om enige arbeid te verrichten en dat er een deskundig onderzoek nodig is naar de combinatie van zijn psychische klachten en pijnklachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheidsschatting op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek berustte, waarbij de bezwaarverzekeringsarts relevante medische informatie had betrokken.

De Raad heeft de argumenten van de appellant overwogen, waaronder de stelling dat hij bijna geen Nederlands spreekt en dat dit hem belemmert in het vervullen van functies die een goede beheersing van de taal vereisen. De Raad concludeert echter dat er geen aanwijzingen zijn dat de appellant niet over voldoende taalvaardigheid beschikt, gezien zijn langdurige verblijf in Nederland en eerdere deelname aan het arbeidsproces. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de intrekking van de WAO-uitkering op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. De Raad ziet geen aanleiding om de beslissing van de rechtbank te herzien en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

06/5812 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 september 2006, 06/1052 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gurses, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 11 maart 2008 heeft appellant enige hem betreffende medische informatie ingezonden van de Stichting Illuminatus, waarop de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 14 maart 2008 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. Gurses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak weergegeven feiten en omstandigheden die door partijen niet als zijnde onjuist zijn betwist.
2. Bij het bestreden op bezwaar genomen besluit van 9 februari 2006 heeft het Uwv gehandhaafd de bij besluit van
7 september 2005 per 23 oktober 2005 gedane intrekking van de laatstelijk naar een mate van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid aan appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat de arbeidsongeschiktheidsschatting op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek berust. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts bij zijn oordeelsvorming de eerder omtrent de psychische klachten van appellant beschikbare medische informatie van zijn behandelende psychiaters heeft betrokken, alsmede de resultaten van een op verzoek van de verzekeringsarts door de psychiater J. IJsselstein verricht onderzoek.
3.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de schatting op een voldoende aantal voor appellant geschikt te achten functies berust. Daarbij heeft de rechtbank ten aanzien van de taalvaardigheid van appellant overwogen, dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat appellant als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat kan worden geacht - zo zijn taalbeheersing tekort mocht schieten - zich binnen zes maanden de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal eigen te maken.
4.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen zijn onderschat door de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen. In essentie acht appellant zich vanwege zijn klachten in het geheel niet in staat tot het verrichten van welke arbeid dan ook. Appellant acht onderzoek door een deskundige noodzakelijk in verband met het effect van de combinatie van psychische klachten en de bij hem geconstateerde pijnklachten. De rechtbank heeft ten onrechte een dergelijk onderzoek achterwege gelaten. Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat uit de door hem in hoger beroep ingezonden informatie blijkt dat bij hem een aanpassingsstoornis is gediagnosticeerd, een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en (trekken van) een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Voorts is erop gewezen dat uit deze informatie blijkt dat sprake is van lichte zwakzinnigheid.
4.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting heeft appellant aangevoerd dat in de functies sprake is van een hoog handelingstempo, omdat men in die functies niet zelf het tempo kan bepalen.
4.3. Ten slotte is aangevoerd dat appellant bijna geen Nederlands spreekt, dat in de meeste functies sprake is van instructies die moeten kunnen worden gevolgd en begrepen en dat het niet realistisch is, gelet op zijn lichte zwakzinnigheid, te veronderstellen, zoals de rechtbank doet, dat hij binnen zes maanden de Nederlandse taal zich eigen kan maken.
5.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank. In hetgeen in hoger beroep aan nieuwe medische gegevens is ingezonden ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
De bezwaarverzekeringsarts R.F. Seleski heeft bij rapport van 14 maart 2008 er terecht op gewezen dat deze gegevens de situatie van appellant betreffen ruim twee jaar na de datum in geding en een geselecteerde weergave behelzen van een ten behoeve van de behandeling van appellant opgesteld zorgplan, dat geen volledig beeld geeft van de bevindingen bij onderzoek. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat de door de behandelend psychiater van appellant gestelde diagnose erop wijst dat de psychiatrische problematiek van appellant minder ernstig was dan ten tijde in geding.
De Raad heeft geen aanwijzingen voor de veronderstelling dat dit medisch oordeel voor onjuist moet worden gehouden.
5.2.1. Met betrekking tot de arbeidskundige kant overweegt de Raad dat van de zijde van het Uwv ter zitting er terecht op is gewezen dat in de functies geen sprake is van een hoog handelingstempo. De omstandigheid dat in die functies wel sprake is van een dwingend tempo dat door de werknemer niet valt te beïnvloeden, betekent nog niet, anders dan appellant kennelijk meent, dat daardoor sprake is van een hoog tempo.
5.2.2. De vraag of appellant als gevolg van bij hem bestaande lichte zwakzinnigheid niet over de voor een goed vervullen van de geduide functies nodige taalvaardigheid in de Nederlandse taal ten tijde in geding kan beschikken, beantwoordt de Raad ontkennend.
5.2.3. De Raad wijst erop dat de gestelde lichte zwakzinnigheid niet eerder bij de onderscheidene medische onderzoeken door de jaren heen bij appellant is vastgesteld. In elk geval maken de medische rapportages rond de datum in geding daarvan geen melding. Ook psychiater IJsselstein vermeldt daaromtrent in zijn rapport niets. De omstandigheid dat appellant in Turkije een met het niveau van de HAVO in Nederland te vergelijken schoolopleiding heeft voltooid wijst evenmin in deze richting.
Mede gelet op de omstandigheid dat uit de in hoger beroep overgelegde informatie niet blijkt op grond van welke onderzoeksbevindingen de conclusie is getrokken dat bij appellant sprake is van lichte zwakzinnigheid, gaat de Raad hieraan voorbij.
5.2.4. Ook overigens heeft de Raad geen aanwijzingen dat appellant niet over voldoende taalvaardigheid beschikt. Appellant was ten tijde in geding circa vijftien jaar in Nederland en heeft voor de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid geruime tijd aan het arbeidsproces deelgenomen zonder dat een mogelijk gebrek aan beheersing van de Nederlandse taal daaraan in de weg heeft gestaan.
6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
RB