ECLI:NL:CRVB:2008:BD6507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2648 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens onvoldoende gebruik van arbeidsinschakeling voorzieningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de verlaging van zijn bijstandsuitkering met 50% voor de duur van een maand werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Appellant ontvangt sinds 25 januari 2001 bijstand, laatstelijk op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij is op 3 maart 2005 gestart met een inburgeringstraject en is ingeschreven voor een taalcursus bij Zadkine Educatie te Gouda, maar is niet verschenen op deze lessen.

Het College heeft op 15 september 2005 besloten om de bijstand van appellant met 50% te verlagen, omdat hij niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorzieningen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College heeft dit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door zijn psychische gesteldheid niet in staat was om de taallessen bij te wonen. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen onder de WWB, omdat hij zich niet tijdig heeft afgemeld voor de taallessen.

De Raad concludeert dat er geen grond is om aan te nemen dat appellant niet in staat was om zich af te melden of de lessen bij te wonen, ondanks zijn psychische problemen. De opgelegde maatregel van 50% verlaging van de bijstand is in overeenstemming met de geldende regelgeving. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen dringende redenen gevonden om van de verlaging af te zien, en de Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/2648 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 maart 2007, 06/2417 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. van Dalsum, werkzaam bij de gemeente Gouda.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt sedert 25 januari 2001 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor gehuwden.
Appellant is op 3 maart 2005 gestart met een inburgeringstraject voor zogeheten oudkomers (hierna: inburgeringstraject). In het kader hiervan is appellant bij brief van 16 augustus 2005 meegedeeld dat hij is ingeschreven voor een (vervolg) taalcursus bij Zadkine Educatie te Gouda (hierna: Zadkine), waarvan de lessen voor het schooljaar 2005-2006 op 25 augustus 2005 zullen beginnen. Appellant is niet verschenen op deze taalcursus.
Bij besluit van 15 september 2005 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2005 met 50% verlaagd voor de duur van een maand. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Bij besluit van 10 februari 2006 heeft het College de tegen het besluit van 15 september 2005 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Hij heeft hierbij onder meer aangevoerd dat hij wegens zijn psychische gesteldheid niet in staat is geweest de taallessen bij te wonen. Hij heeft zich tijdens zijn vakantie ziek gemeld en hiervan nogmaals melding gemaakt tijdens zijn terugmelding van vakantie op 22 augustus 2005.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Niet in geding is dat appellant vanaf 25 augustus 2005 niet is verschenen op zijn taallessen bij Zadkine en zich hiervoor niet - conform de Verzuimregeling Dienst Arbeid en Inkomen - bij zijn casemanager noch bij een medewerker van Zadkine heeft afgemeld. De Raad gaat er hierbij vanuit dat appellant van deze regeling op de hoogte was of had kunnen zijn. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant deze regeling tijdens een gesprek op 27 april 2005 is overhandigd. De Raad heeft geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen hieromtrent door het College is verklaard. Bovendien stond op de uitnodigingsbrief van Zadkine van 16 augustus 2005 ook nog eens vermeld dat men zich aldaar diende af te melden bij verzuim van de eerste lesdag. Het voorgaande betekent dat de Raad van oordeel is dat appellant er niet van uit heeft mogen gaan dat hetgeen hij op 22 augustus 2005 aan een baliemedewerker van het Centrum Werk en Inkomen ter gelegenheid van zijn terugmelding vakantie zou hebben gemeld, kan gelden als een adequate ziekmelding.
Het voorgaande betekent dat appellant niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB op hem rustende verplichting tot gebruikmaking van een door het college aangeboden voorziening. De Raad ziet in de door appellant overgelegde gegevens, waaronder een bevestiging van een aanmelding van appellant bij GGZ Midden-Holland van 1 juli 2005 en een verklaring van de psychiater J.J.M. van Schie van 13 januari 2006, geen grond voor het oordeel dat ten aanzien van de hiervoor genoemde gedragingen elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De Raad merkt hierbij op dat uit deze stukken niet is op te maken dat appellant - ondanks zijn psychische problematiek - niet in staat was zich op adequate wijze af te melden voor de in geding zijnde taallessen dan wel niet in staat was tot het bijwonen van deze lessen. Hieruit vloeit voort dat het College op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB was gehouden de bijstand van appellant te verlagen.
Op 1 mei 2004 is de Afstemmingsverordening Gouda 2004 (hierna: Afstemmingsverordening) in werking getreden. De opgelegde maatregel van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand is in overeenstemming met artikel 6, derde lid, onder 2, en artikel 7, eerste lid onder c, van de Afstemmingsverordening
De Raad ziet voorts geen grond om aan te nemen dat de ernst van de gedraging, de mate waarin de gedraging appellant kan worden verweten en/of de omstandigheden waarin hij verkeert, het College aanleiding hadden dienen te geven om de vastgestelde verlaging te matigen met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening.
De Raad ziet tot slot in hetgeen is aangevoerd geen grond om te oordelen dat sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Afstemmingsverordening, zodat het College niet bevoegd was van de verlaging van de bijstand af te zien.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.J. Bernhagen.
IJ