ECLI:NL:CRVB:2008:BD6506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2775 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake draagkrachtmeting en terugbetaling studiefinanciering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IBG) tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de IBG vernietigd, waarbij de IBG was opgedragen een nieuw besluit te nemen. De zaak betreft de draagkrachtmeting van betrokkene voor het jaar 2006, die door de IBG was vastgesteld op basis van zijn inkomen in 2004. Betrokkene had verzocht om een draagkrachtmeting, maar dit verzoek was pas na de deadline van 1 maart 2006 ingediend. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de IBG op verzoeken om draagkrachtmeting die na afloop van het kalenderjaar, maar voor 1 maart van het daaropvolgende jaar worden ingediend, beslist met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar. Dit betekent dat betrokkene recht heeft op terugbetaling van reeds betaalde bedragen voor dat jaar. De Raad oordeelt dat de handelwijze van de IBG niet onaanvaardbaar is, ondanks dat betrokkene zijn aanvraag niet tijdig heeft ingediend. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van de IBG ongegrond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2008.

Uitspraak

07/2775 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 april 2007, 06/2258 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellante
Datum uitspraak: 20 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het geschil is behandeld ter zitting van 18 april 2008. Appellante was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Stoppelenburg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 6 april 2006 heeft appellante de draagkracht van betrokkene voor 2006 bepaald op basis van zijn inkomen in 2004 en vastgesteld dat betrokkene vanaf 1 april 2006 niets van zijn studieschuld behoeft terug te betalen.
1.2. Bij besluit van 23 juni 2006 heeft appellante het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 6 april 2006 ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat nu betrokkene het verzoek om draagkrachtmeting eerst op 7 maart 2006 heeft gedaan, artikel 6.10, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) eraan in de weg staat dat de draagkracht wordt bepaald per een eerdere datum dan 1 april 2006.
Voor toepassing van de hardheidsclausule als opgenomen in artikel 11.5 van de Wsf 2000 heeft appellante geen aanleiding gezien.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 23 juni 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, appellante opgedragen een nieuw besluit te nemen en een besluit omtrent de vergoeding van het griffierecht genomen.
2.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geding is dat het besluit van 23 juni 2006 in overeenstemming is met artikel 6.10, derde lid, van de Wsf 2000.
De rechtbank is vervolgens tot het oordeel gekomen dat appellante ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat betrokkene niet verwijtbaar heeft nagelaten appellante tijdig om een draagkrachtmeting te verzoeken. Bij dit oordeel is de rechtbank ervan uitgegaan dat betrokkene erop mocht vertrouwen dat appellante op basis van de continuantenregeling een draagkrachtmeting voor 2006 zou uitvoeren, dat betrokkene een aantal poststukken van appellante niet heeft ontvangen en dat de handelwijze die appellante heeft om het bepaalde in artikel 6.10, derde lid, van de Wsf 2000 niet onverkort toe te passen indien de aanvraag weliswaar te laat, maar voor 1 maart geschiedt, betrokkene niet kan worden tegengeworpen nu deze handelwijze niet is gepubliceerd.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat toepassing van de hardheidsclausule is aangewezen.
Betrokkene heeft zich achter het oordeel van de rechtbank geschaard.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Appellante hanteert als vaste handelwijze dat op verzoeken om draagkrachtmeting die na afloop van het kalenderjaar, maar voor 1 maart van het daarop volgende jaar worden ingediend, wordt beslist met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar en dat hetgeen met betrekking tot dat jaar reeds is betaald, wordt terugbetaald.
Naar het oordeel van de Raad is deze voor studenten in gunstige zin van de wet afwijkende handelwijze niet onaanvaardbaar. De omstandigheid dat deze handelwijze niet bekend is gemaakt, leidt niet tot het oordeel dat recht ontstaat op een langere termijn waarin geen strikte toepassing aan artikel 6.10, derde lid, van de Wsf 2000 wordt gegeven.
4.3. Betrokkene kan aan deze handelwijze geen rechten ontlenen nu hij zijn aanvraag om draagkrachtmeting niet voor 1 maart 2006 heeft gedaan.
4.4. Het standpunt van betrokkene dat voor toepassing van de hardheidsclausule aanleiding bestaat omdat hij in de veronderstelling verkeerde en mocht verkeren dat hij geen aanvraag om draagkrachtmeting hoefde te doen omdat hij onder de continuantenregeling valt, treft geen doel. Dat hij zo spoedig mogelijk nadat hem was gebleken dat deze regeling in de visie van appellante voor hem niet tot resultaat leidde alsnog een aanvraag om draagkrachtmeting heeft ingediend, maakt dit niet anders.
De continuantenregeling kan, voor zover hier van belang, slechts worden toegepast indien de belastingaanslag van betrokkene over het jaar 2004 tijdig is vastgesteld en appellante door uitwisseling van gegevens met de belastingdienst over de gegevens ter zake van deze aanslag kan beschikken. Ten tijde van de uitwisseling in 2005, ten behoeve van de vaststelling van de draagkracht in 2006, had de belastingdienst de aanslag van betrokkene over 2004 nog niet vastgesteld. Betrokkene kon niet in de veronderstelling verkeren dat dit anders was daar zijn administratiekantoor hem eerst bij brief van 17 februari 2006 heeft gemeld dat de belastingaangifte 2004 elektronisch is verzonden.
4.5. Daargelaten het antwoord op de vraag of een aantal poststukken van appellante – waaronder de mededeling dat betrokkene geen gebruik kan maken van de continuantenregeling – betrokkene al dan niet heeft bereikt, had betrokkene ook zonder deze stukken ervan op de hoogte kunnen en moeten zijn dat, daar zijn belastingaanslag niet was vastgesteld, toepassing van de continuantenregeling in zijn geval niet tot de mogelijkheden behoorde en had hij tijdig – voor 1 januari 2006, maar in ieder geval uiterlijk voor 1 maart 2006 – actie dienen te ondernemen. Niet uit het oog kan hierbij worden verloren dat ook in de jaren 2003, 2004 en 2005 de draagkrachtmeting niet op basis van de continuantenregeling heeft plaatsgevonden, maar op basis van een steeds in de maand december door betrokkene ingevuld formulier draagkrachtmeting.
4.6. Van een situatie waarin betrokkene erop heeft kunnen en mogen vertrouwen dat de draagkrachtmeting zonder zijn tussenkomst zou plaatsvinden, is mitsdien geen sprake. Reeds hierom slaagt het beroep van betrokkene op de hardheidsclausule niet.
4.7. Het hoger beroep van appellante treft mitsdien doel. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van appellante van 23 juni 2006 dient ongegrond te worden verklaard.
4.8. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep.
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juni 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.W.A. Schimmel.
GdJ