ECLI:NL:CRVB:2008:BD6287

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6329 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de weigering van een WAZ-uitkering voor een meewerkend echtgenote in een kapsalon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die als meewerkend echtgenote in een kapsalon werkzaam was, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Appellante heeft op 1 januari 1997 haar werkzaamheden moeten staken vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Deze weigering werd in een later besluit van 9 februari 2004 gehandhaafd, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank heeft in beroep geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van het Uwv, en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij volledig arbeidsongeschikt is door chronische pijnklachten en rugproblemen. Ter onderbouwing heeft zij rapportages van een arbeidsdeskundige en een orthopedisch chirurg overgelegd. Het Uwv heeft echter volhard in zijn standpunt dat er geen toename van medische beperkingen is vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er in de relevante periode geen wachttijd in de zin van artikel 20 van de WAZ is aangevangen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WAZ-uitkering heeft geweigerd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.G. Rottier als voorzitter en de andere rechters als leden.

Uitspraak

05/6329 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 september 2005, 04/619 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. M.A.W. Ketelaars, advocaat te Helmond, heeft zich bij schrijven van 25 juli 2007 als opvolgend gemachtigde gesteld. Namens appellante is bij schrijven van 6 augustus 2007 een rapportage in geding gebracht, waarop door het Uwv bij schrijven van 16 augustus 2007 is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2007, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Hamerling.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend.
Het Uwv heeft bij brief van 22 november 2007 onder verwijzing naar een bijgevoegde rapportage van bezwaarverzekeringsarts A. Deitz van gelijke datum, vragen van de Raad beantwoord, waarop namens appellante bij schrijven van 4 januari 2008 is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 8 april 2008, waar appellante en haar gemachtigde, met kennisgeving, niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 1 januari 1997 haar werkzaamheden als meewerkend echtgenote in een kapsalon moeten staken in verband met rugklachten. Het Uwv heeft na ommekomst van de wachttijd op 31 december 1997 geweigerd appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen omdat appellante minder dan 25% arbeidsongeschikt te achten was. Appellante heeft na 1997 niet meer gewerkt.
1.2. Appellante heeft het Uwv op 24 maart 2003 verzocht om een herbeoordeling omdat de beperkingen vanuit haar rug waren toegenomen. Appellante maakte daarnaast melding van heup- en schouderklachten.
De verzekeringsarts J. Stark heeft op grond van eigen onderzoek, dossieronderzoek en raadpleging van de behandelend orthopaedisch chirurg Ch.W.G.M. Geukers vastgesteld dat een toename van beperkingen vanuit de rug medisch niet geobjectiveerd kon worden. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 5 augustus 2003 geweigerd appellante een WAZ-uitkering toe te kennen, omdat er geen wachttijd in de zin van artikel 20 van de WAZ was aangevangen in de periode van 31 december 1997 tot 31 december 2002. Het Uwv heeft verder gesteld dat indien en voor zover er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid, deze voortkwam uit een andere oorzaak dan die in verband waarmee met ingang van 31 december 1997 geweigerd is aan appellante een WAZ-uitkering toe te kennen.
1.3. Dit besluit is na bezwaar bij het thans bestreden besluit van 9 februari 2004 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft in hetgeen namens appellante in beroep is aangevoerd en in de in beroep overgelegde medische verklaring van orthopaedisch chirurg Geukers van 19 december 2003 en de medische rapportage van verzekeringsarts W.J. Reilman van 17 november 2004, waarop namens het Uwv door bezwaarverzekeringsarts A. Deitz bij rapportage van 4 februari 2005 is gereageerd, geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Het beroep van appellante is door de rechtbank ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep gesteld volledig arbeidsongeschikt te zijn ten gevolge van chronische pijnklachten, uitgebreide rugproblematiek en daarmee samenhangende klachten van depressiviteit. Appellante heeft ter onderbouwing van haar stelling een op 5 augustus 2007 gedateerde rapportage van register arbeidsdeskundige E.H.J.M. Spanjers in geding gebracht.
4. Het Uwv blijft zich, onder verwijzing naar de verschillende rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, op het standpunt stellen dat de rugbeperkingen van appellante niet zijn toegenomen en dat zij voor beperkingen, voortkomend uit heup- en schouderafwijkingen, na 1997 niet meer verzekerd is.
De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft kunnen vaststellen dat er in de periode van 31 december 1997 tot 31 december 2002 geen sprake was van een toename van de medische beperkingen vanuit de rug bij appellante.
De verzekeringsarts Stark concludeerde op grond van het door haar verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek, zoals beschreven in rubriek 1.2., dat de anamnestische gegevens en de bevindingen bij lichamelijk onderzoek met betrekking tot de rug globaal ongewijzigd gebleven waren ten opzichte van de einde wachttijd beoordeling in 1998. De verzekeringsarts heeft geen argumenten gevonden voor een toename van de rugbeperkingen. Deze conclusie, die in bezwaar is onderschreven, strookt naar het oordeel van de Raad met de bevindingen van Geukers waar deze vermeldt dat een vergelijking van in 2003 en 1998 gemaakte MRI-scans geen wezenlijke veranderingen aan de rug vertoonden. De Raad merkt in dit verband op dat ook de door appellante op 22 en 29 april 2003 op het spreekuur van Geukers geuite klachten van de heupen door de orthopaedisch chirurg gerelateerd worden aan arthrose van de heupen en niet aan de rug.
De namens appellante in beroep en hoger beroep ingebrachte rapportages geven de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het door het Uwv ingenomen standpunt. Wat betreft de rapportage van verzekeringsarts Reilman van 17 november 2004 onderschrijft de Raad de door bezwaarverzekeringsarts Deitz in zijn rapportage van
22 november 2007 gegeven nadere toelichting ter verklaring van het verschil in beperkingen zoals vermeld in het per 31 december 1997 opgestelde belastbaarheidspatroon volgens de systematiek van het FIS en de in het kader van de WWB opgestelde FML volgens de systematiek van het CBBS. Aan de in hoger beroep ingebrachte rapportage van register arbeidsdeskundige Spanjers van 5 augustus 2007 kan de Raad gelet op het ontbreken van een schatting op functies bij de in geding zijnde beoordeling niet de door appellante gewenste betekenis toekennen.
5.2. Nu gelet op hetgeen onder 5.1. is overwogen er geen wachttijd in de zin van artikel 20 van de WAZ is aangevangen in de periode van 31 december 1997 tot 31 december 2002, heeft het Uwv terecht geweigerd appellante een WAZ-uitkering toe te kennen.
6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en R.P.T. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I.R.A. van Raaij.
CVG