ECLI:NL:CRVB:2008:BD6286

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6869 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indeling in salarisschaal van een burgerambtenaar bij het ministerie van Defensie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, een burgerambtenaar werkzaam bij het ministerie van Defensie, tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen. Appellant was sinds 1 januari 2005 werkzaam als senior medewerker P&O-dienst uitvoerend en was ingedeeld in salarisschaal 7. Hij verzocht om indeling in salarisschaal 8, verwijzend naar de indeling van zijn collega V, die dezelfde functie vervulde maar ten onrechte in schaal 8 was ingedeeld. De staatssecretaris van Defensie, als rechtsopvolger van de Commandant Landstrijdkrachten, had het verzoek van appellant afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de indeling van V in schaal 8 een duidelijke fout was, aangezien er geen extra taken aan hem waren opgedragen. Appellant stelde dat hij, net als V, in schaal 8 ingedeeld moest worden op basis van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om appellant in schaal 8 in te delen, ondanks de foutieve indeling van V. De Raad benadrukte dat het gelijkheidsbeginsel niet vereist dat een gemaakte fout herhaald wordt en dat appellant geen gerechtvaardigde verwachting kon ontlenen aan de indeling van V.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen in overweging namen. De Raad concludeerde dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand had gelaten en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

06/6869 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 oktober 2006, 06/780 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie, als rechtsopvolger van de Commandant Landstrijdkrachten (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 26 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. den Hollander en mr. M.A. Suwout, beiden werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Hierna wordt onder de staatssecretaris in voorkomende gevallen mede begrepen de Commandant Landstrijdkrachten als rechtsvoorganger van de staatssecretaris.
2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is als burgerambtenaar in dienst van het ministerie van Defensie en vanaf 1 januari 2005 werkzaam als senior medewerker P&O-dienst uitvoerend bij [onderdeel ABC]. Deze functie is gewaardeerd op het niveau van salarisschaal 7.
2.2. Bij rekest van 29 september 2005 heeft appellant verzocht om hem alsnog met ingang van 1 mei 2005 in te delen in salarisschaal 8. Ter ondersteuning van dit verzoek heeft appellant gewezen op de situatie van zijn collega V, die met ingang 1 mei 2005 is geplaatst in dezelfde functie bij dezelfde sectie als appellant, maar is ingedeeld in salarisschaal 8. Dit verzoek van appellant is afgewezen bij besluit van 21 oktober 2005, welk besluit, na bezwaar bij het bestreden besluit van 13 februari 2006 is gehandhaafd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - in navolging van de staatssecretaris - overwogen dat de indeling van V in schaal 8, zonder dat daarbij is bepaald dat aan hem extra taken worden opgedragen, een duidelijke fout is geweest. Voorts is overwogen dat een bevordering op persoonlijke titel geen grondslag heeft in de regelgeving en bovendien in strijd is met de regelgeving, nu daarbij niet het normeringstelsel FUWADEF in acht wordt genomen.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat tot de inwerkingtreding van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Inkomstenbesluit) op 11 mei 2005, het Bezoldigings-besluit burgerlijke ambtenaren defensie (Bbad) op appellant van toepassing was.
Ingevolge de bij het ministerie van Defensie van toepassing zijnde regelgeving dienen structureel opgedragen taken, die naar het inzicht van het bevoegd gezag niet behoren tot de organieke functie, te worden vastgelegd in de functiebeschrijving dan wel in een zogeheten tijdelijk aanhangsel daarbij. Vervolgens wordt op grond van artikel 5, derde lid, van het Bbad en artikel 8, tweede lid, van het Inkomstenbesluit, de zwaarte van die functie bepaald met inachtneming van het bij Defensie geldende normeringstelsel, FUWADEF. Aan de hand van de zwaarte van de functie wordt ingevolge artikel 5, tweede lid, van het Bbad en artikel 8, eerste lid, van het Inkomstenbesluit de salarisschaal bepaald.
4.2. Appellant bestrijdt niet dat zijn functie op zichzelf terecht is gewaardeerd op het niveau van salarisschaal 7. Appellant is echter van oordeel dat, nu hij en V dezelfde functie vervullen, hij evenals V naar schaal 8 bezoldigd zou moeten worden. Daarbij doet hij een beroep op het gelijkheids- en het vertrouwensbeginsel.
4.3.1. Uit de gedingstukken is de Raad voldoende gebleken dat ten tijde van het arbeidsvoorwaardengesprek met V het voornemen bestond hem extra taken op te dragen naast de werkzaamheden behorende bij zijn functie van senior medewerker P&O-dienst uitvoerend. Zonder beschrijving van die extra taken en zonder een voorafgaand functiewaarderingsonderzoek heeft het hoofd P&O Sectie 1 van de 43 Gemechaniseerde Brigade vervolgens V ingedeeld in salarisschaal 8. Daarmee heeft het hoofd kennelijk beoogd recht te doen aan de voorgenomen verzwaring van de functie van V als gevolg van die extra taken. Kennelijk verkeerde het hoofd P&O in de onjuiste veronderstelling dat hij zelfstandig de zwaarte van de functie en de inschaling van V kon bepalen, zonder die extra taken eerst in een beschrijving of aanhangsel vast te leggen en zonder vervolgens het functiewaarderingsonderzoek af te wachten. Uiteindelijk zijn die extra taken niet daadwerkelijk aan V opgedragen.
4.3.2. De Raad stelt dan ook vast dat de indeling van V in salarisschaal 8 op een duidelijke fout berust. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat het bestuurorgaan gehouden is om een in het verleden gemaakte fout te herhalen. De enkele omstandigheid dat V ten onrechte is ingedeeld in salarisschaal 8 brengt dus naar het oordeel van de Raad voor de staatssecretaris niet de verplichting met zich appellant ook in die schaal in te delen.
4.3.3. Appellant heeft ter zitting nog aangevoerd dat ook in andere gevallen de functie van senior medewerker P&O uitvoerend is ingedeeld in salarisschaal 8. Reeds nu appellant deze gevallen eerst ter zitting genoemd en onvoldoende concreet heeft toegelicht is een concreet verweer daartegen door de staatssecretaris en beoordeling daarvan door de Raad niet mogelijk, zodat de Raad hieraan verder voorbijgaat.
Gezien het vorenstaande slaagt appellants beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
4.4. Ook de grief dat het vertrouwensbeginsel is geschonden treft naar het oordeel van de Raad geen doel. Aan de indeling van V in salarisschaal 8 met ingang van 1 mei 2005 heeft appellant geen gerechtvaardigde verwachting kunnen ontlenen dat ook hij met ingang van die datum zou worden ingedeeld in salarisschaal 8. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat appellant zelf heeft aangegeven dat, zodra hij wist dat V zou worden bezoldigd naar salarisschaal 8, hij onder andere zijn direct leidinggevende heeft benaderd en hem heeft uitgelegd dat en waarom naar zijn oordeel die inschaling niet juist was.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.G. Treffers en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2008.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) K. Moaddine.
HD
18.06.