het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2007, 07/3366 en 07/2266, (hierna: aangevallen uitspraak)
Datum uitspraak: 2 juli 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Wohlgemuth Kitslaar, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Voor betrokkene is mr. J.A.H. Blom, advocaat te Amsterdam, verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1. Betrokkene is bekend met vaatlijden ten gevolge van insulineafhankelijke diabetes mellitus met een diabetische voet, status na teenamputaties, COPD, status na twee hnp-operaties en hij heeft een tracheastoma na een operatie in verband met larynxcarcinoom. Als gevolg van zijn aandoeningen ondervindt hij beperkingen in de mobiliteit. Hij is alleenstaand.
1.2. Hij heeft op 10 juli 2006 op grond van het bepaalde bij en krachtens de toen nog van kracht zijnde Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een vervoersvoorziening aangevraagd in de vorm van een gesloten buitenwagen.
1.3. Bij besluit van 15 augustus 2006 heeft het College, overeenkomstig een advies van het Centrum indicatiestelling zorg (hierna: CIZ) van 10 juli 2006, dit verzoek afgewezen. De arts van CIZ heeft geconcludeerd dat betrokkene niet in staat is gebruik te maken van een handbewogen rolstoel, een scootmobiel of van het openbaar vervoer, maar wel gebruik kan maken van het systeem van aanvullend openbaar vervoer (hierna: AOV) mits hij voorin kan zitten. Er is een noodzaak voor een voorziening voor vervoer voor de zeer korte afstand en in verband daarmee is door CIZ een vervoerskostenvergoeding geïndiceerd.
1.4. Bij besluit van 20 april 2007 heeft het College - overeenkomstig een nader ingewonnen advies van Argonaut advies (hierna: Argonaut) van 16 april 2007 - het bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2006 ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat de gevraagde voorziening niet de goedkoopste adequate voorziening voor betrokkene is. Dat is het gebruik van het AOV (versie samenreizend) in combinatie met een scootmobiel. De arts van Argonaut heeft aangegeven dat betrokkene zijn voet niet mag stoten, omdat wondjes complicaties kunnen geven. Vanwege de kunstmatige uitgang van de luchtpijp is er een verhoogd risico op infecties, maar dit vormt geen contra-indicatie voor het gebruik van het AOV. Er zijn zeker weersomstandigheden denkbaar, waaronder appellant niet met een open vervoermiddel kan reizen (zoals hevige kou en langdurige regen), maar dit vormt geen contra-indicatie tegen buitenshuis verplaatsen.
2. Bij uitspraak van 26 oktober 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam onder meer - met bepalingen over het griffierecht en de proceskosten - het beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 april 2007 vernietigd, het primaire besluit van 15 augustus 2006 herroepen en bepaald dat het College een gesloten buitenwagen in bruikleen ter beschikking stelt aan betrokkene. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de indicatierapporten van CIZ en Argonaut tot verschillende conclusies komen ten aanzien van de invloed van de weersomstandigheden op de gezondheid van betrokkene. Mede gelet op de informatie van de behandelende sector, met name van prof. dr. Hilgers, staat voor de rechtbank voldoende vast dat betrokkene gezondheidsschade ondervindt door weersinvloeden. Argonaut heeft niet onderkend dat de gezondheidsrisico’s van betrokkene bij het gebruik maken van het open buitenvervoer bij uitstek zijn gelegen in de weersomstandigheden zelf en niet voortvloeien uit een mogelijk verhoogd risico op contact met bacteriën. Appellant is voorts niet in staat zich hiertegen te kleden, omdat de kunstmatige luchtweg nu eenmaal vrij dient te blijven en in die zin niet beschermd kan worden tegen weersinvloeden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, en gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling worden ingegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt, voor zover hier van belang, dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe bij verordening regels dient vast te stellen.
4.1.2. Aan artikel 2, eerste lid, van de Wvg is in de gemeente Amsterdam uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten (hierna: Verordening).
4.1.3. Ingevolge artikel 1.2, aanhef en onder c, van de Verordening kan een voorziening slechts worden toegekend, voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt.
4.1.4. Ingevolge artikel 3.1 van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders een vervoersvoorziening verstrekken in de vorm van (onder andere) een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen.
4.1.5. Artikel 3.3, derde lid, van de Verordening bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de verstrekking van een vervoersvoorziening rekening houden met de individuele vervoersbehoefte. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat voor zover in de individuele vervoersbehoefte kan worden voorzien door het aanvullend openbaar vervoer, geen voorziening als bedoeld in artikel 3.1, tweede tot en met vijfde lid, wordt toegekend.
4.1.6. De Beleidsregels Wet voorzieningen gehandicapten van het College van 29 juni 2001 (hierna: Beleidsregels) bepalen onder meer dat uitgangspunt van deze voorziening is “dat hiermee alle vervoerbehoeften op korte afstand en de iets langere afstand kunnen worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, aanvullend openbaar vervoer en andere verplaatsingsmiddelen (…) niet in aanmerking komen.” Voorts is bepaald dat een gehandicapte alleen dan voor een gesloten buitenwagen in aanmerking komt wanneer er een medische noodzaak is voor bescherming tegen weersinvloeden. Interpretatie van het begrip “bescherming tegen weersinvloeden” heeft geleid tot het formuleren van medische criteria door de artsen van de Stichting Tot en Met. Deze - in de Beleidsregels opgenomen - criteria zijn:
- de aanvrager ondervindt gezondheidsschade door weersinvloeden, waarbij beschermende kleding alleen niet voldoende is om dit te compenseren;
- gezondheidsschade kan worden voorkomen of gecompenseerd door bij iedere verplaatsing buitenshuis gebruik te maken van overdekt vervoer;
- aandoeningen die leiden tot functionele beperkingen die nog lange tijd aanhouden nadat expositie aan koude reeds voorbij is.
4.2. Niet in geschil is dat betrokkene voor het vervoer op de (zeer) korte afstand is aangewezen op een vervoersvoorziening.
4.3.1. Appellant neemt het standpunt in dat in deze vervoersbehoefte kan worden voorzien door de verstrekking van een scootmobiel.
4.3.2. Betrokkene betwist dit. Hij stelt dat zowel de behandelend artsen als CIZ van mening zijn dat er sprake is van gezondheidsschade door weersinvloeden. Het andersluidende advies van Argonaut is gebaseerd op een onjuist inzicht in de gevolgen van het weer op zijn tracheastoma.
4.4. De Raad constateert dat appellant, voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit, advies heeft ingewonnen bij CIZ en, nadat tegen dat besluit bezwaar was gemaakt door betrokkene, ook bij Argonaut. Met betrekking tot het adequaat zijn van de scootmobiel als vervoermiddel voor betrokkene komen beide adviseurs tot een verschillend oordeel. De arts van CIZ acht een contra-indicatie aanwezig voor het gebruik van een scootmobiel in verband met het risico van gezondheidsschade door weersinvloeden. De arts van Argonaut acht zeker weersomstandigheden denkbaar, waaronder betrokkene niet met een open vervoermiddel kan reizen, maar acht dit niettemin geen contra-indicatie voor de verstrekking van een scootmobiel. Het College heeft zijn besluit van 20 april 2007, wat betreft de mogelijkheid van gebruik van een scootmobiel, gebaseerd op het advies van Argonaut.
4.5. Nog daargelaten dat appellant niet heeft gemotiveerd waarom aan het advies van Argonaut meer gewicht moet worden toegekend dan aan het - op dit punt door betrokkene niet betwiste - advies van CIZ, acht de Raad het advies van Argonaut onvoldoende grondslag bieden voor het standpunt van appellant dat betrokkene gebruik kan maken van een scootmobiel.
4.5.1. De Raad stelt daarbij het volgende voorop. Het advies van Argonaut is gebaseerd op de in 4.1.6. genoemde criteria. Zoals volgt uit de uitspraak van de Raad van 10 januari 2007 (LJN: AZ 7153), is de Raad van oordeel dat de in de Beleidsregels opgenomen criteria “gezondheidsschade” en “functionele beperkingen die nog lange tijd aanhouden” strijdig zijn met de in artikel 1 van de Wvg opgenomen definities van de begrippen gehandicapte en vervoersvoorziening, nu het voor het in aanmerking kunnen komen voor vervoervoorzieningen voldoende is dat tengevolge van ziekte of gebrek, naar objectief medische maatstaf, aantoonbare beperkingen worden ondervonden bij het zich vervoeren buiten de woning. De tekst van artikel 1 van de Wvg, noch de wetsgeschiedenis laat ruimte voor een restrictieve uitleg als in de Beleidsregels bedoeld. Het advies van Argonaut berust derhalve op een onjuiste maatstaf.
4.5.2. Met de voorzieningenrechter van de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de brief van de hoofd-halschirurg prof. dr. F.J.M. Hilgers, bezien in samenhang met de door betrokkene overgelegde informatie over zijn aandoening, volgt dat het verhoogde risico van infecties niet zozeer ligt in een verhoogde kans op contact met bacteriën door de aanwezigheid van andere mensen (zoals de adviserend arts Heus van Argonaut heeft aangenomen), maar in een verslechtering van de toestand van zijn luchtweg door het inademen van koude en droge lucht. De arts van Argonaut, heeft dit, voor de beoordeling van de geschiktheid van een scootmobiel van belang zijnde, aspect onvoldoende onderkend.
4.5.3. Op grond van het advies van CIZ en de informatie van de behandelend specialist dr. Hilgers, die gemotiveerd heeft aangegeven dat het gebruik van een scootmobiel een duidelijk verhoogd risico op luchtwegproblemen met zich meebrengt, concludeert de Raad dat er sprake is van een noodzaak tot beschermen tegen weersinvloeden, zodat met een scootmobiel niet kan worden voorzien in het (zeer) korteafstandsvervoer. Op grond hiervan heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het besluit op bezwaar van 20 april 2007, dat berust op het standpunt dat de combinatie van AOV en scootmobiel voor betrokkene de goedkoopste adequate combinatie van voorzieningen is, geen stand kan houden. Het feit dat betrokkene af en toe - noodgedwongen - in rustige tijden gebruik maakt van het openbaar vervoer (waarvan de halte op 20 meter van zijn woning is gelegen) maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat dit ziet op het vervoer over de middellange afstand.
4.6. Voor zover appellant beoogd heeft een grief te richten tegen de beslissing van de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien, faalt deze grief, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Appellant heeft - desgevraagd - niet kunnen aangeven welke andere - adequate - vervoersvoorziening(en) voor de zeer korte afstand nog voor betrokkene in aanmerking had(den) kunnen komen.
4.7. De Raad veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van appellant. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 644,-- in hoger beroep, te betalen aan de griffier van de Raad.
Het feit dat, zoals de gemachtigde van betrokkene ter zitting heeft betoogd, uiteindelijk voor de procedure in eerste aanleg geen toevoeging is verstrekt, kan niet leiden tot een wijziging van de beslissing van rechtbank over de proceskosten, omdat hiertegen geen (tijdig) hoger beroep is ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot in totaal € 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van de gemeente Amsterdam een recht van in totaal € 428,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en H.C.P. Venema en R.H. de Bock als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert