ECLI:NL:CRVB:2008:BD6193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4897 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake correctienota’s over premiejaren door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2006. Appellante, een restaurant genaamd Restaurant Iets Anders, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Dit besluit betrof correctienota’s die aan appellante waren opgelegd over de premiejaren 1997 tot en met 2000, naar aanleiding van een looncontrole die in 2002 was uitgevoerd. De looninspecteur had vastgesteld dat appellante geen volledige en controleerbare loonadministratie had gevoerd en dat er verschillende administratieve onvolkomenheden waren, waaronder het ontbreken van gegevens over onkostenvergoedingen en werkroosters. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht geen doorslaggevend gewicht had gehecht aan de stellingen van appellante over onkostenvergoedingen, omdat deze niet waren vastgelegd in de arbeidscontracten en de financiële administratie. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat appellante niet in staat was geweest om verifieerbare gegevens te leveren ter ondersteuning van haar verweer. De Raad oordeelde dat de premiecorrecties over de jaren 1997 tot en met 2000 in stand moesten blijven, gezien de ernstige administratieve tekortkomingen die waren vastgesteld. De Raad concludeerde dat het Uwv zijn bevoegdheden op een zorgvuldige wijze had gebruikt en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/4897 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2006, 06/1778 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 26 juni 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.J. Reekers, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008. Voor appellante is verschenen haar directeur J.H. Fakkel. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde hier van belang.
Appellante exploiteert Restaurant Iets Anders, een restaurant met een terrasvoorziening te Noordwijk.
In het kader van een in 2002 afgeronde looncontrole heeft de looninspecteur vastgesteld dat
- door appellante geen volledige en controleerbare loonadministratie is gevoerd;
- benodigde gegevens met betrekking tot onkostenvergoedingen, verstrekte maaltijden en werkroosters ontbreken;
- ter zake van een en ander in strijd is gehandeld met artikel 10, eerste lid, van de CSV en het Loonadministratiebesluit van 28 december 1987, Stb. 1987,552 en dat evenmin de CAO Horeca- en aanverwante bedrijven naar behoren is nageleefd.
Als uitvloeisel hiervan heeft het Uwv bij besluiten van 19 december 2002 aan appellante correctienota’s over de premiejaren 1997 tot en met 2000 opgelegd. De bezwaren van appellante tegen die nota’s zijn, behoudens een onderdeel, uiteindelijk bij besluit van
16 september 2003 ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het tegen dit laatste besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank, kort samengevat, bij de aangevallen uitspraak nader gemotiveerd het standpunt ingenomen dat - het Uwv aan de enkele stelling van appellante dat desbetreffende onkostenvergoedingen zijn overeengekomen en betaald terecht geen doorslaggevend gewicht heeft behoeven toe te kennen, nu in de arbeidscontracten daarover niets is opgenomen en in eerste instantie in de financiële administratie de betaling van onkostenvergoedingen niet was opgenomen. De rechtbank heeft voldoende onderbouwing in de vorm van op schrift gestelde afspraken of verklaringen van werknemers inzake de jaren in geding gemist. Daardoor is een toelaatbare uitzondering op loon naar de hoofdregel van artikel 4 CSV niet gegeven.
- dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de schatting van het aantal gratis verstrekte maaltijden aan werkzaam personeel volgens een in de uitspraak aangegeven percentuele forfaitaire sleutel van berekening onvoldoende aansluit bij bekende gegevens en niet tot een redelijke en zorgvuldige schatting van het daarmee gemoeide loon in natura heeft geleid;
- geen verifieerbare onderbouwing is geleverd voor de stelling dat appellante slechts een middenklasse restaurant exploiteerde waarin van andere werktijden, andere omvang van salarisbetalingen, minder hoge functiegroepen is uitgegaan dan op basis waarvan thans het CAO-loon is vastgesteld;
- de benadering van de belastingdienst waarop een beroep is gedaan, afstuit op de zelfstandige bevoegdheid en verantwoordelijkheid inzake premievaststelling van het Uwv.
Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep gericht tegen het besluit van 16 september 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep, in essentie op dezelfde wijze gemotiveerd als het beroepschrift in eerste aanleg, gekeerd tegen de in overeenstemming met de strekking van het op bezwaar genomen besluit van het Uwv gegeven uitspraak van de rechtbank. Het Uwv heeft zich hiertegenover geschaard achter de overwegingen van die laatste uitspraak.
De Raad oordeelt als volgt.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft hij niet tot een andere overtuiging kunnen geraken dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. Tegenover de niet te passeren vele ernstige administratieve onvolkomenheden inzake registratie van aard van vergoedingen, posten als maaltijden, roosters, werktijden, functiegroepen zou slechts - enig begin van - concreet, concludent tegenbewijs aan de hand van op schrift gestelde afspraken dan wel consistente betrouwbare verklaringen van werknemers de Raad tot een opdracht tot heronderzoek hebben kunnen brengen. Onder de gegeven omstandigheden restte evenwel de rechtbank in het voetspoor van het Uwv na de objectief traceerbare feitelijke bevindingen en gevolgtrekkingen van de looninspectie over de premiejaren in geding niets anders dan de premiecorrecties over 1997 tot en met 2000 in stand te laten.
Weliswaar blijft appellante zich met klem verzetten tegen de aanname van tot vérgaande correcties leidend premieloon voor de specifieke rubrieken als genoemd, maar op verifieerbare gegevens gebaseerd bewijs hiervoor heeft hij ook ter zitting van de Raad niet kunnen leveren. Reeds hierdoor kan het hoger beroep niet slagen. De Raad kan zich met de gemotiveerde en onderbouwde strekking van de aangevallen uitspraak van de rechtbank goeddeels verenigen. In dit verband is tevens de vaststelling op zijn plaats dat het Uwv weloverwogen van zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden om tot premieheffing over de aangegeven dubieuze posten over te gaan gebruik heeft gemaakt. Daarbij hecht de Raad eraan volledigheidshalve op te merken dat hem, anders dan appellante wellicht meent, niet is gebleken dat de looninspectie gebruik heeft gemaakt van zijn rapporterende bevoegdheden op een wijze die zich niet verdraagt met de destijds vigerende regelgeving dan wel eisen van behoorlijk en zorgvuldig onderzoek.
De aangevallen uitspraak komt dan ook, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en N.J. van Vulpen- Grootjans en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2008.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Badermann.
IJ