ECLI:NL:CRVB:2008:BD6162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/136 WVG + 04/138 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een traplift en rolstoel op basis van medische indicatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Appellante had een traplift en een rolstoel aangevraagd op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Het College had deze aanvragen afgewezen, omdat zij van mening was dat er geen medische indicatie was voor de verstrekking van deze voorzieningen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en het beroep is uiteindelijk bij de rechtbank Maastricht behandeld. De rechtbank heeft de besluiten van het College in stand gelaten, maar appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek onvolledig was, wat leidde tot heropening van het onderzoek. De Raad heeft deskundigen geraadpleegd, waaronder prof. dr. W.W.A. Zuurmond, die concludeerde dat appellante als gevolg van haar medische aandoeningen, waaronder posttraumatische dystrofie en chronisch pijnsyndroom, aangewezen was op een traplift en een rolstoel. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beperkingen van appellante zodanig waren dat zij recht had op de gevraagde voorzieningen.

De Raad heeft de eerdere besluiten van het College vernietigd en bepaald dat aan appellante een traplift en een rolstoel moeten worden verstrekt. Tevens is het College veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante. De Raad heeft het onderzoek heropend om te beslissen over de vergoeding van schade, waarbij appellante de gelegenheid krijgt om haar verzoek te onderbouwen.

Uitspraak

04/7136 WVG
04/7138 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 november 2004, 02/1219 en 03/92 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.H. Kuiper, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld op de zitting van 14 februari 2007. Namens appellante zijn verschenen mr. drs. N.T.G. Keulers, advocaat te Maastricht, en [naam echtgenoot], haar echtgenoot. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door W.G. Savelbergh, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
Na de behandeling ter zitting is gebleken dat het onderzoek onvolledig is geweest, reden waarom besloten is het onderzoek te heropenen. Ter voortzetting van het onderzoek zijn vragen gesteld aan de deskundige prof. dr. W.W.A. Zuurmond, anesthesioloog te Zaandam.
Prof. dr. Zuurmond heeft de Raad bij brief van 21 januari 2008 van verslag en advies gediend.
Het geding is opnieuw behandeld op de zitting van 9 april 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.D. Postma, advocaat te Maastricht, en
[naam echtgenoot]. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door W.G. Savelbergh.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een weergave van de vastgestelde feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij maakt deze weergave tot de zijne.
1.2. Appellante, geboren op 17 oktober 1964, heeft op 23 augustus 2000 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een woonvoorziening in de vorm van een traplift en op 6 juli 2001 een lichtgewicht handbewogen rolstoel aangevraagd.
1.3. Met betrekking tot de traplift heeft het College zich laten adviseren door de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Oostelijk Zuid-Limburg (hierna: GGD). De conclusie is dat er een discrepantie bestaat tussen de subjectieve beleving van appellante van haar beperkingen en de objectieve grondslag daarvan, zodat er geen indicatie is voor verstrekking van een traplift.
1.4. Met betrekking tot de rolstoel heeft het College zich laten adviseren door Argonaut/ZVN-Advies. De conclusie is dat de forse achteruitgang in de medische situatie van appellante niet direct verklaarbaar is en dat sprake is van moeilijk te objectiveren klachten. De belastbaarheid is zonder directe meetpunten niet goed aan te geven. Geadviseerd is de resultaten van revalidatie af te wachten en pas daarna de medische noodzaak van verstrekking van een rolstoel te beoordelen.
1.5. Het College heeft de aangevraagde traplift bij besluit van 2 februari 2001 afgewezen.
1.6. Het College heeft de aangevraagde rolstoel bij besluit van 25 april 2002 afgewezen.
2.1. Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Appellante heeft een contra-expertise van de verzekeringsgeneeskundige P.M.J. Swerts ingezonden. Deze heeft de aanwezigheid van de diagnose atrofie, dystrofie van Südeck, syndroom van Raynaud, alsmede een niet infectieuze aandoening van de lymfklieren/-vaten vastgesteld. Zijns inziens gaat het daarbij om duidelijk objectiveerbare pathologie. Voorts heeft hij appellante absoluut niet in staat geacht om een trap op te lopen. Appellante heeft een verklaring van de revalidatie-arts G.M.M. Winnubst ingezonden. Deze heeft verklaard dat bij appellante sinds 1988 sprake is van Südeckse dystrofie en dat zij het functioneren vanuit een rolstoel volledig heeft geaccepteerd. Er is zijns inziens geen vraag voor revalidatie. Zowel de woning als het sociale netwerk zijn ingesteld op rolstoelafhankelijkheid. In die situatie moet naar zijn mening worden uitgegaan van rolstoelafhankelijk functioneren en zijn een rolstoel en een traplift geïndiceerd.
2.2. Het College heeft het bezwaar tegen het besluit van 2 februari 2001 bij besluit van
2 juli 2002 ongegrond verklaard. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van
25 april 2002 bij besluit van 17 december 2002 ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Aangevoerd is dat zij wel aangewezen is op een rolstoel en een traplift en dat de medische advisering aan het College onvolledig en onjuist is.
3.2. Het College heeft gepersisteerd bij zijn in de besluiten van 2 juli 2002 en
17 december 2002 neergelegde standpunten.
3.3. De rechtbank heeft zich over het medisch aspect van de zaak laten voorlichten door de deskundige drs. E.W.J.M. Peusens, revalidatie-arts. Deze heeft bij brief van 27 april 2004 verslag gedaan van zijn bevindingen en conclusies. Hij is van mening dat er lichamelijk gezien te weinig afwijkingen zijn om de rolstoelafhankelijkheid van appellante te kunnen verklaren. Niettemin komt hij tot de conclusie dat verstrekking van een traplift en een rolstoel geïndiceerd zijn, omdat appellante dusdanig is gefixeerd in haar ziekterol dat na zestien jaar geen verandering meer kan worden verwacht. Verder onderzoek en verdere behandelingen, gericht op verbetering van het functioneren van appellante, zullen naar zijn mening geen nut hebben.
3.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de besluiten van
2 juli 2002 en 17 december 2002 ongegrond verklaard. Zij heeft de deskundige Peusens niet gevolgd in zijn conclusie dat er een medische indicatie is voor een traplift en een rolstoel. Daartoe heeft zij overwogen dat de deskundige de mening van de GGD, dat de klachten en beperkingen van appellante onvoldoende geobjectiveerd kunnen worden, kennelijk onderschrijft. Dat appellante gefixeerd is in haar ziekterol en dat geen verandering mag worden verwacht is naar haar oordeel geen grond om tot toekenning van de verzochte voorzieningen over te gaan.
4.1. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.2. Het College heeft gepersisteerd bij zijn in de besluiten van 2 juli 2002 en
17 december 2002 neergelegde standpunten.
4.3. De door de Raad benoemde onafhankelijke deskundige prof. dr. Zuurmond heeft de Raad als bevinding meegedeeld dat bij appellante in 2002 sprake was van posttraumatische dystrofie (Complex Regionaal Pijn Syndroom type 1; CRPS-1), lymfoedeem en Raynaud-achtige klachten. Deze hebben geleid tot immobiliteit en een chronisch pijnsyndroom. Hij acht appellante als gevolg van ziekte of gebrek zodanig beperkt dat zij voor het bereiken van de bovenverdieping van haar woning aangewezen is op het gebruik van een traplift. Zij kan naar zijn mening niet meer adequaat traplopen. Tevens acht hij appellante als gevolg van ziekte of gebrek aangewezen op het gebruik van een rolstoel voor verplaatsingen in en om de woning, aangezien de CRPS-1 geleid heeft tot een chronisch pijnsyndroom en tot een immobiliteit die naar zijn mening irreversibel is.
4.4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.4.1. Tussen partijen is in geschil of een traplift en een rolstoel voor appellante ten tijde in geding medisch geïndiceerd waren.
4.4.2. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvg bepaalt dat in deze wet en de daarop be-rustende bepalingen onder gehandicapte wordt verstaan: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of het zich binnen of bui-ten de woning verplaatsen.
4.4.3. Uit vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld CRvB 16 februari 2005, LJN: AS7563) vloeit voort dat op voorzieningen op het gebied van wonen, vervoer en rolstoelen als bedoeld in ar-tikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, van de Wvg slechts aanspraak bestaat indien gezegd moet worden dat de belanghebbende daar op medische gronden, naar objectieve maatstaf gemeten, op aangewezen is. Daarbij heeft te gelden dat medische gronden, naar objectieve maatstaf geme-ten, niet slechts dan kunnen worden aangenomen indien voor de beperkingen van een belangheb-bende een toereikende somatische grondslag kan worden aangewezen, omdat alsdan een te enge medische maatstaf zou worden aangelegd. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 20 maart 2002, LJN AI5816.
4.5. Uitgaande van een juiste uitleg van het begrip medische beperkingen, naar objectieve maatstaf gemeten, is de Raad tot het oordeel gekomen dat appellante ten tijde in geding zodanige medische beperkingen had, dat zij aangewezen was op een traplift en een rolstoel. De Raad leidt dat af uit het rapport van de deskundige prof. dr. Zuurmond, welk rapport door het College niet door middel van een medische contra-expertise is bestreden. Nu niet is gebleken dat dit rapport onzorgvuldig is voorbereid of ondeugdelijk is gemotiveerd, vindt de Raad geen aanleiding om het niet te volgen.
4.6. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de besluiten van
2 juli 2002 en 17 december 2002 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen te worden vernietigd. Dit betekent voorts dat het beroep gegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.7. Omdat verder onderzoek niet nodig en - naar ter zitting door de gemachtigde van het College is bevestigd - voor het College geen andere mogelijkheid overblijft dan de verzochte traplift en rolstoel te verstrekken, zal de Raad zelf in de zaak voorzien als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en bepalen dat de aanvraag tot verstrekking van een traplift en een rolstoel wordt toegewezen.
4.8. Ter zitting van de Raad is verzocht om het College te veroordelen tot schadevergoeding en met het oog daarop het onderzoek te heropenen als bedoeld in artikel 8:73, tweede lid, Awb. De Raad zal bepalen dat het onderzoek wordt heropend. Appellante wordt in de gelegenheid gesteld om het verzoek om schadevergoeding binnen acht weken na toezending van deze uitspraak te onderbouwen en specificeren.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 805,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 805,-- voor rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt de besluiten van 2 juli 2002 en 17 december 2002;
Beslist dat aan appellante een traplift en een rolstoel wordt toegekend;
Bepaalt dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de vergoeding van de schade;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 1.610,--, te betalen door de gemeente Heerlen;
Bepaalt dat de gemeente Heerlen het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.R. Sharma.
OA