ECLI:NL:CRVB:2008:BD6151

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2690 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellant, geboren in 1974, was sinds 1994 arbeidsongeschikt door psychische klachten en ontving een WAO-uitkering van 80 tot 100%. In 2005 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn uitkering per 9 april 2005 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% zou zijn. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

In hoger beroep stelde appellant dat het onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig was en dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om arbeid te verrichten. Hij verwees naar zijn deelname aan gedragstherapie in 2006 en de latere herbeoordeling door het Uwv, die hem opnieuw als volledig arbeidsongeschikt had aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de bevindingen van het Uwv over de belastbaarheid van appellant niet onjuist waren. De Raad erkende de beperkingen van appellant, maar concludeerde dat er geen bewijs was dat hij volledig onvermogen had om te functioneren.

De Raad stelde vast dat het Uwv rekening had gehouden met de beperkingen van appellant en dat er functies waren aangeduid die hij kon vervullen, waardoor het inkomensverlies minder dan 15% bedroeg. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering in te trekken en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was volgens de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 juli 2008.

Uitspraak

06/2690 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2006, 05/1580 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. van Andel, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn daarbij niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, geboren in 1974, is op 28 november 1994 in verband met psychische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als winkelmedewerker. Per 4 november 1995 is hem een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadat in december 2004 en februari 2005 een onderzoek is verricht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, heeft het Uwv bij besluit van
14 februari 2005 de WAO-uitkering van appellant per 9 april 2005 ingetrokken onder de overweging dat diens mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% is.
Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt welk bezwaar bij het thans bestreden besluit van 20 juni 2005 ongegrond is verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak is dat beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat appellant door zijn psychische klachten niet in staat kan worden geacht arbeid te verrichten. Daarbij is er op gewezen dat appellant moeite heeft om medische behandelingen aan te gaan. Tevens is er op gewezen dat in 2006 gedragstherapie gericht op diens paniekstoornis is gestart en dat het Uwv appellant per maart 2006 alsnog volledig arbeidsongeschikt heeft bevonden.
Het Uwv heeft er op gewezen dat de datum waarop appellant met de behandeling startte, is gelegen na de datum in geding.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad ziet geen aanleiding om de bevindingen van het Uwv ten aanzien van de belastbaarheid van appellant onjuist te achten. De Raad onderkent dat appellant diverse beperkingen ten aanzien van diens zelfredzaamheid ondervindt, maar kan uit de ingebrachte gegevens niet afleiden dat er bij appellant sprake was van een volledig onvermogen tot persoonlijk of sociaal functioneren en dat hij in het dagelijks leven volledig afhankelijk was van de inzet van derden. Naar het oordeel van de Raad is er bij appellant dan ook geen sprake van dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. De Raad stelt voorts vast dat het Uwv met diverse beperkingen van appellant rekening heeft gehouden. Dat aan appellant op een later moment wederom een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, maakt dat niet anders; aan dat besluit ligt een andere medische situatie ten grondslag.
De Raad stelt vervolgens vast dat het Uwv op basis van de voor appellant vastgestelde beperkingen zoals die zijn weergegeven in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst een aantal functies voor appellant heeft geduid, waarmee het inkomensverlies van appellant, in vergelijking met zijn maatmanloon, per de datum in geding minder dan 15% bedraagt. De Raad acht voldoende toegelicht dat appellant die functies kan vervullen. Het Uwv heeft derhalve terecht de WAO-uitkering per 9 april 2005 ingetrokken. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en R.P.T. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij, uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I.R.A. van Raaij.
RB