[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 augustus 2007, 07/512 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 20 juni 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2008. Appellant is in persoon verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
1.1. De IB-Groep heeft met ingang van september 1996 een OV-studentenkaart, het basisbedrag prestatiebeurs en een maximale aanvullende lening aan appellant toegekend. Deze toekenning is bij diverse afzonderlijke besluiten geprolongeerd tot, uiteindelijk, september 2001. De hoogte van de aanvullende beurs is daarbij telkens vastgesteld op nihil wegens het ontbreken van (inkomens)gegevens van de ouders van appellant. Over september 2001 tot en met augustus 2004 is enkel een OV-studentenkaart en een maximale lening aan appellant toegekend.
1.2. In oktober 2005 is appellant afgestudeerd. Vervolgens is de hem toegekende prestatiebeurs door de IB-Groep volledig omgezet in een gift.
1.3. Bij brief van 18 september 2006 heeft appellant aangegeven dat hem inmiddels duidelijk is geworden dat het resterende bedrag van zijn studieschuld veel hoger is dan hij verwachtte, omdat hij een aanvullende lening heeft gehad in plaats van een aanvullende (prestatie)beurs. Appellant heeft verzocht om de hem toegekende aanvullende lening met terugwerkende kracht in de vorm van een aanvullende beurs te verstrekken zonder rekening te houden met het inkomen van zijn vader. Ter onderbouwing van dit loskoppelingsverzoek heeft appellant onder meer aangegeven dat hij vanaf zijn vierde jaar, toen hij met zijn moeder vanuit Brazilië naar Sint-Maarten is geëmigreerd, geen wezenlijk contact meer heeft gehad met zijn vader, die in Brazilië is gebleven.
1.4. Bij besluit van 14 december 2006 heeft de IB-Groep afwijzend beslist op het onder 1.3. genoemde loskoppelingsverzoek van appellant.
1.5. Bij besluit van 7 maart 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de IB-Groep het bezwaar tegen de onder 1.4. vermelde beslissing ongegrond verklaard. Daartoe is door de IB-Groep overwogen dat een loskoppelingsverzoek ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF 2000) met ten hoogste twee jaar terugwerkende kracht wordt gehonoreerd. Verder is overwogen dat appellant geen omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om met toepassing van de hardheidsclausule in het voordeel van appellant af te wijken van artikel 6, tweede lid, van het BSF 2000.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Daartoe heeft hij in hoofdzaak aangevoerd dat hij in 1996/1997 telefonisch contact heeft gehad met de IB-Groep en toen al heeft aangegeven dat hij vanaf zijn vierde jaar geen wezenlijk contact meer met zijn vader heeft en niet beschikt over diens inkomensgegevens. Op advies van de IB-Groep is vervolgens een verklaring van de moeder van appellant naar de IB-Groep verzonden. Hierna heeft appellant, naar zijn zeggen doordat hij door informatie van de IB-Groep op het verkeerde been is gezet, in de veronderstelling verkeerd dat de hem toegekende aanvullende lening zou worden omgezet in een gift zodra hij het afsluitend examen van zijn opleiding met goed gevolg had afgelegd. Bij schrijven van 23 maart 2008 heeft appellant nog een kopie in het geding gebracht van een op 9 april 1997 gedateerde tot de IB-Groep gerichte verklaring van zijn moeder.
3.2. De IB-Groep heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Kern van het geschil is of de IB-Groep gehouden was om, al dan niet met toepassing van de hardheidsclausule, in afwijking van het dwingendrechtelijke artikel 6, tweede lid, aanhef en sub a, van het BSF 2000, de over september 1996 tot september 2001 aan appellant toegekende aanvullende lening op diens verzoek van 18 september 2006 te verstrekken in de vorm van een aanvullende beurs.
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit niet het geval is.
4.3. De Raad stelt voorop dat het loskoppelingsverzoek eerst is gedaan bij brief van 18 september 2006. Een eerder schriftelijk verzoek is, zoals ook uit overweging 3.1. volgt, niet gedaan. De onder 3.1. weergegeven omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de IB-Groep niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van de hardheidsclausule een uitzondering te maken op de regel dat een loskoppelingsverzoek met ten hoogte twee jaar terugwerkende kracht wordt gehonoreerd.
4.3.4. Ook in hoger beroep is appellant er niet in geslaagd om te onderbouwen en daarmee aannemelijk te maken dat onder verantwoordelijkheid van de IB-Groep aan appellant in rechte te honoreren op zijn situatie toegespitste concrete toezeggingen zijn gedaan of dat appellant door onjuiste informatie van de kant van de IB-Groep op het verkeerde been is gezet. Met name is de Raad niet kunnen blijken dat aan appellant de met de wet strijdige toezegging is gedaan dat de aanvullende lening na het behalen van zijn examen zal worden omgezet in een gift. Voor zover appellant zich heeft beroepen op de onvolledigheid van de aan hem gegeven voorlichting overweegt de Raad dat – zo er al leemtes zijn in het door de IB-Groep ten tijde van belang verspreide voorlichtingsmateriaal – een rechtens relevante toezegging in beginsel niet kan voortvloeien uit een niet gedane of onvolledige mededeling. Bovendien heeft appellant uit de hem vanaf 1996 door de IB-Groep toegezonden berichten kunnen en moeten afleiden dat over september 1996 tot en met september 2001 een aanvullende lening aan hem is toegekend en nimmer een aanvullende (prestatie)beurs zonder rekening te houden met het inkomen van zijn vader. Daarbij is appellant er bij herhaling uitdrukkelijk op gewezen dat de oudergegevens die nodig zijn voor de berekening van de aanvullende (prestatie)beurs nog niet bekend of onvolledig zijn.
5. Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
6. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2008.