ECLI:NL:CRVB:2008:BD5723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5381 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een correctie van een besluit inzake arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 augustus 2007, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 19 oktober 2006, waarin zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering werd herzien. Het Uwv had in een brief van 6 december 2006 een correctie aangebracht op de eerder genoemde datum van herziening, maar de rechtbank oordeelde dat deze brief geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde dat de brief slechts een informatieve mededeling was en geen rechtsgevolgen met zich meebracht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de correctie van de data in de brief van 6 december 2006 niet kan worden aangemerkt als een besluit, omdat het enkel ging om een kennelijke verschrijving. De Raad verwees naar rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, waaruit bleek dat het Uwv de juiste data in gedachten had. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om het bezwaar van appellant ontvankelijk te verklaren, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2008, met R.L. Rijnen als griffier.

Uitspraak

07/5381 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 augustus 2007, 07/475 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008, waar appellant met bericht van afwezigheid niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.S. van ’t Oor.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
2. Bij besluit van 19 oktober 2006 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 13 juli 2006 herzien wordt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
3. Bij brief van 6 december 2006, heeft het Uwv een correctie afgegeven op voormeld besluit in die zin dat waar staat 13 juli 2006 gelezen wordt 13 juli 2005.
4. Bij besluit van 26 februari 2007 heeft het Uwv het tegen deze brief gemaakte bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
5. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard onder overweging dat appellant op 19 oktober 2006 een besluit heeft gekregen, waarin foutieve data stonden vermeld die zijn gecorrigeerd bij de in een voor bezwaar vatbare vorm gegoten brief van 6 december 2006. Voorts is door de rechtbank overwogen dat voormelde brief geen (andere) rechtsgevolgen in het leven riep (dan reeds bij het besluit van 19 oktober 2006 aan de orde waren), nu slechts sprake was van een correctie van kennelijke verschrijvingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een beslissing die niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, juncto artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv heeft, aldus de rechtbank, het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de brief van
6 december 2006 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
7.1. De Raad deelt het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank.
7.2. Uit de rapportages van de verzekeringsarts R.H.M. Cornelissen en arbeidsdeskundige H. de Langen die ten grondslag liggen aan het besluit van 19 oktober 2006, blijkt onmiskenbaar dat het Uwv het oog heeft gehad op de data 15 juni 2005 en 13 juli 2005 en dat mitsdien sprake is geweest van een kennelijke verschrijving. De correctie van de data in het schrijven van 6 december 2006 dient te worden opgevat als een informatieve mededeling en is gelet hierop zelf niet gericht op rechtsgevolg. Van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is dan ook geen sprake.
8. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) R.L. Rijnen.
RB