[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2007, 07/268 + 269 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 juni 2008
Namens appellant heeft mr. A. Caddeo, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2008. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
Appellant is op grond van zijn medische situatie voor de periode van 26 augustus 2005 tot 28 april 2008 gedurende acht uur per week ontheven van de actieve sollicitatieplicht als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB).
Op 7 maart 2006 heeft appellant het College verzocht die ontheffing uit te breiden tot
32 uur per week en mede tot de re-integratie verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB.
Bij besluit van 29 maart 2006 heeft het College dat verzoek afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2006 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het besluit van 20 juli 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het College een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van appellant. Daarbij heeft die rechter overwogen dat het College een door appellant ingebracht rapport van een psychiater ten onrechte niet heeft betrokken bij het nemen van zijn besluit van 20 juli 2006.
Ter uitvoering van genoemde uitspraak heeft het College op 7 december 2006, na advies te hebben ingewonnen bij Aob Compaz, een nieuw besluit genomen waarbij het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2006 alsnog gegrond is verklaard en besloten is appellant voor de periode van een jaar - van 24 oktober 2006 tot en met 23 oktober 2007 - geheel vrij te stellen van de actieve arbeidsverplichtingen, maar appellant wel te verplichten gedurende 8 tot 12 uur per week mee te werken aan een traject richting sociale activering en/of een traject richting zorg.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 december 2006 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust.
Ook de Raad is van oordeel dat het College zijn besluitvorming op het advies van Aob Compaz heeft mogen baseren. Niet is gebleken dat dit advies wat de wijze van totstandkoming of wat de inhoud ervan betreft niet deugdelijk zou zijn. Uit het advies van Aob Compaz blijkt niet alleen dat appellant geschikt wordt geacht voor deelname aan een re-integratietraject gericht op sociale activering, gedurende maximaal 12 uur per week, maar ook dat deelname van appellant aan zodanig traject uit psychologisch oogpunt wenselijk is.
De stelling van appellant dat hij te ziek is om deel te nemen aan een activeringstraject vindt geen ondersteuning in de beschikbare gegevens.
Ook in hoger beroep heeft appellant geen stukken overgelegd die enige steun zouden kunnen bieden voor zijn standpunt.
Van dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB voor een volledige ontheffing gedurende 32 uur per week, is naar het oordeel van de Raad niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat het College op goede gronden heeft besloten de verleende ontheffing niet uit te breiden.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.