ECLI:NL:CRVB:2008:BD5208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-399 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van de WAO-uitkering van een appellante met fibromyalgie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 13 december 2005 een besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van de appellante te herzien, had vernietigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 juni 2008 uitspraak gedaan. De appellante had een WAO-uitkering die per 8 december 2004 was herzien van 80% of meer naar 25-35% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had geoordeeld dat er onvoldoende medische grondslag was voor deze herziening, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank geen nieuwe gezichtspunten heeft gemist in het hoger beroep van de appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de gevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De appellante had aangevoerd dat zij meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld, maar de Raad oordeelt dat de medische beoordelingen van de onafhankelijke deskundigen niet voldoende consistent zijn om tot een andere conclusie te komen. De Raad wijst erop dat de appellante niet in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen, maar dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de grenzen van de vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst niet te buiten gaan. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellante faalt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/399 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 december 2005, 05/118 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker bij Delescen & Scheers, advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2008.
Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door Aerts. Voor het Uwv is verschenen P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 13 oktober 2004 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAO-uitkering per 8 december 2004 herzien van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
2. Bij besluit van 27 januari 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dat primaire besluit ongegrond verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dat besluit op bezwaar gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de gevolgen van dat vernietigde besluit geheel in stand blijven en beslissingen over griffierecht en proceskosten genomen.
3.1.1. Wat de medische kant van de zaak betreft heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van fibromyalgie, haar evenwel niet is gebleken dat bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde alsook verantwoorde opvatting bestaat dat de ongeschiktheid tot werken voldoende aannemelijk is, er geen aanleiding is een duurbeperking aan te nemen en ook overigens niet is gebleken dat het onderzoek door de (bezwaar-)verzekeringsarts onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd of gebaseerd op onjuiste medische gegevens.
3.1.2. Wat de arbeidskundige kant van de zaak betreft heeft de rechtbank overwogen dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat, ook overigens niet is gebleken dat die functies voor appellante niet geschikt zijn en het verlies aan verdiencapaciteit 31,3% bedraagt.
Van oordeel dat het Uwv eerst in beroep afdoende heeft gemotiveerd dat die functies de schatting kunnen dragen, is de rechtbank overgegaan tot vernietiging van het besluit op bezwaar met bepaling dat na vernietiging van dat besluit de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven.
4.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd en ter zitting uitgebreid toegelicht zich niet te kunnen verenigen met het (geheel) in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar.
4.1.1. Immers, op 8 december 2004 was zij tengevolge van medisch objectiveerbare ziekte en gebrek zowel in fysiek als in psychisch opzicht zozeer meer beperkt dan door het Uwv en de rechtbank is aangenomen dat er geen sprake was van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Zij acht zich in haar standpunt gesteund door vooral de bevindingen van zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard, bij wie zij op 4 januari 2005 op het spreekuur is geweest, neergelegd in diens in beroep overgelegde ongedateerde rapport dat door hem omstreeks 14 juli 2005 is aangevuld/toegelicht in reactie op het commentaar daarop van bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers van 25 mei 2005 en
15 september 2005. In dit verband heeft appellante de Raad gevraagd een medische specialist als onafhankelijke deskundige in te schakelen.
4.1.2. Aangezien zij, in medisch opzicht meer beperkt dan vanwege het Uwv vastgesteld en door de rechtbank aangenomen, niet in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen, had - aldus voorts appellante - de aan haar toegekende WAO-uitkering per 8 december 2004 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer dienen te worden voortgezet.
4.1.3. Appellante heeft ter verdere onderbouwing van haar standpunt in de loop van de hoger beroepsprocedure verklaringen overgelegd van:
- anesthesioloog dr. H.M. Koning die haar sedert medio 2005 behandelt,
gedateerd 19 juli 2005, 10 oktober 2005 en 7 april 2006,
- klinisch psycholoog en psychotherapeut drs. J.P. Hilwerda die haar in
2005 heeft behandeld, gedateerd 23 juni 2006,
- revalidatie-arts dr. A.M. Boonstra die haar in 2007 heeft behandeld,
gedateerd 12 januari 2007 en 13 juni 2007
- revalidatie-arts E. Heybroek die haar in september en oktober 2006
heeft onderzocht, gedateerd 24 oktober 2006, en
- psycholoog Y. Menzel die haar op 9 oktober 2006 heeft onderzocht,
gedateerd 16 oktober 2006.
Het Uwv heeft in deze verklaringen geen aanleiding gezien zijn standpunt bij te stellen, zulks onder verwijzing naar de in een viertal rapporten neergelegde reactie van Egbers op deze verklaringen.
5.1. Naar het oordeel van de Raad bevat hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak neergelegd en door appellante aangevochten.
5.2. De Raad tekent hierbij het volgende aan.
5.2.1. Appellante lijdt aan fibromyalgie, een chronisch pijnsyndroom. Tussen partijen bestaat daarover geen verschil van mening. Met die diagnose is evenwel nog niet komen vast te staan of en alsdan in welke mate er dientengevolge bij appellante medische beperkingen bestaan. Primaire verzekeringsarts P.A.M. van Zelst heeft, zoals door hem aangegeven in zijn rapport van 20 juli 2004, appellante onderzocht en bij haar medische beperkingen vastgesteld die hij in een FML heeft vastgelegd. Daarbij is Van Zelst appellante enigermate tegemoetgekomen aan de subjectieve beleving door haar van haar klachten, aldus bezwaarverzekeringsarts Egbers, die op basis van de tot dan voorhanden stukken - inmiddels met inbegrip van de door appellante ingebrachte verklaring van haar huisarts van 19 november 2004, inhoudende dat appellante als gevolg van pijn niet in staat is om te werken, althans hooguit twee uur per dag kan worden belast - in de bezwaarfase is gekomen tot de conclusie dat appellante daarbij zeker niet te kort is gedaan.
5.2.2. De rechtbank heeft in met name de bevindingen van Busard -volgens wie er bij appellante uit psychiatrisch oogpunt bezien tevens sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis - geen aanleiding gezien te komen tot de conclusie dat appellante medisch gezien meer is beperkt dan vanwege het Uwv is vastgesteld. Gelet op het commentaar van bezwaarverzekeringsarts Egbers op die bevindingen en met name in aanmerking genomen dat aan die bevindingen onvoldoende objectieve gegevens ten grondslag liggen om het aannemen van verdergaande medische beperkingen te kunnen rechtvaardigen, kan de Raad zich met die door de rechtbank getrokken conclusie verenigen.
5.2.3. Zoals hiervoor in 4.1.3. is vermeld, heeft appellante in hoger beroep verklaringen van een drietal artsen en een tweetal psychologen overgelegd. Daargelaten dat geen van die verklaringen betrekking heeft op de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding en het bij de door de beide psychologen afgelegde verklaring niet gaat om een medische verklaring, acht de Raad de door appellante aan die verklaringen ontleende steun voor haar standpunt afdoende weerlegd met het commentaar daarop van de bezwaarverzekeringsarts Egbers. Die verklaringen kunnen dan ook geen rol spelen in het kader van de eis dat bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat appellante in verdergaande mate medische beperkingen heeft dan vanwege het Uwv is vastgesteld.
5.2.4. Appellante heeft de Raad gevraagd een onafhankelijke medische specialist als deskundige in te schakelen alvorens tot zijn eindoordeel te komen. De Raad acht een zodanig onderzoek evenwel niet geïndiceerd bij gebrek aan de daarvoor op basis van de voorhanden en op de datum in geding betrekking hebbende medische gegevens vereiste twijfel.
6. Het is de Raad niet kunnen blijken dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de grenzen van de vastgestelde en hiervoor niet onjuist bevonden Functionele Mogelijkheden Lijst te buiten gaan. Appellante moet dan ook in staat worden geacht tot het verrichten van de aan die functies verbonden werkzaamheden.
7. Gelet op het vorenstaande faalt het hoger beroep van appellante en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd voor zover deze door appellante is aangevochten.
8. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en
J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB