ECLI:NL:CRVB:2008:BD5194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2049 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van WAO-uitkering door eigen risicodrager op basis van bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat de appellante, die per 1 juli 2002 eigen risicodrager was geworden voor de WAO, gehouden was de aan een werknemer verstrekte WAO-uitkering te betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juni 2008 uitspraak gedaan. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, dat de WAO-uitkering die het Uwv aan de werknemer had voorgeschoten, bij haar in rekening zou worden gebracht. De Raad oordeelde dat de appellante het risico droeg van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de werknemer was vastgesteld op 13 augustus 2001, en de appellante eigen risicodrager was geworden op 1 juli 2002. De Raad concludeerde dat de appellante niet kon aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de dwingendrechtelijke bepalingen van de WAO rechtvaardigden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/2049 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Hertogenbosch van 13 februari 2007, 06/3271 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 juni 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.G.A. van Falier, werkzaam bij Lysias juristen te Geldrop, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 15 mei 2008, waar partijen -na voorafgaande mededeling- niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Appellante is per 1 juli 2002 eigen risicodrager als bedoeld in artikel 75 e.v. van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geworden.
Bij appellante was van 17 april 2001 tot 18 september 2001 in dienst [naam werknemer] (hierna te noemen: [werknemer]). Op 4 juni 2003 heeft [werknemer] een WAO-uitkering aangevraagd en bij brief van 18 juni 2003 is appellante door het Uwv van deze aanvraag in kennis gesteld. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag van [werknemer] is door het Uwv vastgesteld op 13 augustus 2001 en bij besluit van 1 oktober 2003 heeft het Uwv met ingang van 12 augustus 2002 aan hem een WAO-uitkering toegekend.
Bij brief van 24 augustus 2005 heeft het Uwv appellante medegedeeld dat de aan [werknemer] verstrekte WAO-uitkering, die het Uwv tot dan toe heeft voorgeschoten, vanaf 1 juli 2002 bij appellante in rekening zal worden gebracht. Bij besluit van 27 januari 2006 is dienovereenkomstig besloten en het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 12 juni 2006 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Nu de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van [werknemer] is vastgesteld op 13 augustus 2001, brengt het bepaalde in artikel 75a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de WAO mee dat appellante het risico draagt van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die is toegekend aan [werknemer]. Appellante draagt dit risico vanaf de dag dat zij eigen risicodrager is geworden, te weten 1 juli 2002. De vermelding van de datum 1 juli 2004 in het besluit van 12 juni 2006 moet in dit verband worden gezien als een kennelijke verschrijving.
Indien appellante zich niet kan verenigen met de toekenning van de WAO-uitkering aan [werknemer] of met de vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag, dan kan zij bezwaar maken tegen het besluit waarmee aan [werknemer] een WAO-uitkering is toegekend, zoals appellante inmiddels ook heeft gedaan, en vervolgens eventueel beroep instellen tegen het besluit op bezwaar. Het enkele feit dat de toekenning van de WAO-uitkering aan [werknemer] voor appellante nog niet rechtens onaantastbaar is geworden, maakt niet dat artikel 75a WAO nog niet mag worden toegepast. Het bezwaar - en eventueel beroep - tegen de toekenning van de WAO-uitkering heeft immers geen schorsende werking.
Gelet op het voorgaande is appellante ingaande 12 augustus 2002 gehouden het aan haar toe te rekenen deel van de WAO-uitkering van [werknemer] te betalen. Nu het Uwv deze uitkering heeft betaald, is het Uwv ingevolge het vierde lid van artikel 75a WAO gehouden de uitkering te verhalen op appellante. Het betreft hier een bepaling van dwingend recht, waarvan in beginsel niet kan worden afgeweken. Uit de jurisprudentie van de Raad (verwezen wordt naar onder meer de uitspraak van 10 oktober 2006, LJN AZ0127) volgt dat er bijzondere omstandigheden denkbaar zijn waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd zijn te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. In dat verband heeft appellante aangevoerd dat [werknemer] zich tijdens het dienstverband nimmer heeft ziek gemeld en dat zij ten tijde van het aanvragen van het eigen risicodragerschap niet op de hoogte was en ook niet op de hoogte kon zijn van de mogelijkheid van toekenning van een WAO-uitkering aan [werknemer].
Ook al heeft appellante op het werkgeversformulier algemene aanvraag WAO ingevuld dat [werknemer] tijdens het dienstverband in totaal 30 dagen ziek is geweest, acht de Raad het aannemelijk dat - ook in het geval dat appellante voorafgaand aan juli 2002 bij het Uwv zou hebben geïnformeerd - ten tijde van het aanvragen van het eigen risicodragerschap niet op de hoogte zou zijn gekomen van een mogelijke toekenning van een WAO-uitkering aan [werknemer], nu die uitkering eerst op 4 juni 2003 is aangevraagd. Dit betekent echter nog niet dat gesproken kan worden van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld, nu niet gezegd kan worden dat het Uwv in dit verband enig algemeen rechtsbeginsel heeft geschonden. Het enkele feit dat appellante eerst in een zeer laat stadium op de hoogte is gebracht van de toekenning van een WAO-uitkering aan [werknemer], maakt dat niet anders.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2008.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Badermann.
OA