ECLI:NL:CRVB:2008:BD4507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5647 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en de invloed van arbeidsinkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 7 juni 1999 een WAO-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat zij vanaf 1 november 2004 onverschuldigd is betaald, omdat zij inkomsten uit arbeid had die van invloed waren op haar uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 juni 2008 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante wist dat haar arbeidsinkomsten invloed konden hebben op de hoogte van haar uitkering. Appellante had echter een mededeling ontvangen van een medewerker van een reïntegratiebureau, waarin werd gesteld dat haar inkomsten uit een parttime dienstverband van 14 uur per week niet van invloed zouden zijn op haar uitkering. De Raad oordeelt dat deze mededeling niet kan worden aangemerkt als een ondubbelzinnige toezegging van het Uwv, waarop appellante had mogen vertrouwen. Het reïntegratiebureau is immers geen onderdeel van het Uwv.

De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft besloten tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering, omdat er geen dringende redenen aanwezig zijn om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de voorwaarden waaronder terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen kan plaatsvinden.

Uitspraak

06/5647 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 17 augustus 2006, 06/742 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is door mr. L.A. van Kan, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008, waar appellante is verschenen bijgestaan door mr. Van Kan, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten.
1.2. Aan appellante is met ingang van 7 juni 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In een rapport d.d. 5 augustus 2005 van de arbeidsdeskundige G. Mauer is vermeld dat appellante met ingang van 1 november 2004 in dienst is getreden bij een eetcafé. Vervolgens is appellante bij besluit van 14 september 2005 meegedeeld dat zij ingedeeld bleef in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, maar dat haar uitkering als gevolg van haar arbeidsinkomsten per 1 november 2004 met toepassing van het bepaalde in artikel 44 van de WAO wordt uitbetaald als ware zij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Bij daaropvolgend besluit van
14 oktober 2005 is appellante meegedeeld dat over de periode van 1 november 2004 tot en met 30 september 2005 een bedrag van € 4.552,06 wegens onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd.
1.4. De bezwaren van appellante tegen voormelde besluiten zijn door het Uwv bij besluit van 25 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. Het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
3.1. De Raad stelt voorop dat het beginsel van rechtszekerheid volgens vaste jurisprudentie vergt dat de toepassing van anticumulatiebepalingen met terugwerkende kracht op reeds betaalde uitkeringen niet kan plaatsvinden. Dit lijdt echter uitzondering indien betrokkene wist dan wel redelijkerwijs kon weten dat de inkomsten uit arbeid van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag dat daarvan wordt uitbetaald.
3.2. Appellante heeft niet ontkend dat zij wist dat inkomsten uit arbeid van invloed konden zijn op de hoogte van haar uitkering. Zij heeft er echter op gewezen dat bij de totstandkoming van het dienstverband met het eetcafé is bemiddeld door een door het Uwv ingeschakeld reïntegratiebureau en dat een medewerkster van dit reïntegratiebureau tegenover haar heeft verklaard dat de inkomsten uit dit dienstverband van 14 uur per week niet van invloed zouden zijn op de hoogte van de haar toegekende uitkering. Naar haar mening ligt een mededeling van een medewerker van een dergelijk bureau in het verlengde van een mededeling van een medewerker van het Uwv en volgens haar heeft zij er dan ook op mogen vertrouwen dat onderhavige inkomsten niet zouden worden verrekend.
3.3. De Raad kan appellante hierin echter niet volgen. Naar het oordeel van de Raad kan de in geding zijnde verklaring, nog daargelaten de vraag of deze medewerkster deze verklaring daadwerkelijk ten overstaan van appellante heeft gedaan, niet worden aangemerkt als een ondubbelzinnige, schriftelijke mededeling van het uitvoeringsorgaan, waarop appellante heeft mogen vertrouwen. Het reïntegratiebureau is geen onderdeel van het Uwv en het standpunt van appellante dat een verklaring van een medewerker van dit reïntegratiebureau in dit geval, nog daargelaten dat deze niet schriftelijk is gedaan, op één lijn kan worden gesteld met een verklaring van een medewerker van het Uwv deelt de Raad niet. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat er in het onderhavige geval sprake is van een uitzonderingspositie in de zin als bedoeld in overweging 3.2 en dat het Uwv met terugwerkende kracht tot 1 november 2004 toepassing heeft kunnen geven aan
artikel 44 WAO.
3.4. Het vorenstaande betekent dat het Uwv aan appellante vanaf 1 november 2004 onverschuldigd heeft betaald.
3.5. Ingevolge artikel 57 van de WAO wordt hetgeen onverschuldigd is betaald van belanghebbende teruggevorderd. Het vierde lid van artikel 57 bepaalt dat indien daarvoor dringende reden aanwezig zijn het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
3.6. Blijkens de wetsgeschiedenis kunnen dringende reden zoals bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor betrokkene als gevolg van terugvordering optreden. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn wil een afwijking van de hoofdregel gerechtvaardigd zijn.
3.7. Het standpunt van het Uwv dat daar geen sprake van is, kan de Raad op grond van de gedingstukken niet voor onjuist houden. Aangezien appellante voorts de hoogte van het teruggevorderde bedrag over de periode van 1 november 2004 tot en met
30 september 2005 niet heeft bestreden, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) S. Sweep.
TM