ECLI:NL:CRVB:2008:BD4132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Verzoek om herziening van restitutie sociale verzekeringspremies
In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de restitutie van sociale verzekeringspremies. Appellant, die tot 12 mei 1999 van Canadese nationaliteit was en daarna de Nederlandse nationaliteit verwierf, had van 11 november 1974 tot en met 30 maart 2000 gewerkt voor een in Engeland gevestigde werkgever. Hij verzocht het Uwv om de sociale verzekeringspremies die door zijn werkgever aan het Uwv waren afgedragen, te restitueren, omdat hij meende in die periode niet verzekerd te zijn geweest onder de sociale werknemersverzekeringswetten.
Het Uwv wees het verzoek om restitutie af op 10 november 2003, en verklaarde het bezwaar van appellant op 17 december 2004 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellant diende op 14 april 2006 een nieuw verzoek in, dat door het Uwv werd aangemerkt als een verzoek om herziening van het eerdere besluit. Dit verzoek werd afgewezen op 25 augustus 2006, omdat appellant geen belanghebbende zou zijn en er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren.
De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv het verzoek van appellant op goede gronden als een verzoek om herziening had aangemerkt. De Raad stelde vast dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag af te wijzen zonder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien appellant zijn aanvraag niet had gestoeld op nieuwe feiten.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.