als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van:
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: verzoekster)
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2008, 06/2374 en 06/3624 (hierna: aangevallen uitspraak)
[Betrokkene], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 3 juni 2008
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoekster heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Namens betrokkene heeft mr.dr. M.F. Vermaat bij brief van 21 mei 2008 een verweerschrift ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening op een zitting achterwege gebleven.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van betrokkene tegen het besluit op bezwaar van 11 augustus 2005 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, het primaire besluit van 20 april 2004 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar, en bepaald dat de indicatiestelling zoals deze gold voorafgaand aan het besluit van 20 april 2004 met ingang van 4 april 2008 geldt tot zes weken na de datum van bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar.
2.1. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.2. De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening aldus, dat wordt verzocht om de door de voorzieningenrechter van de rechtbank op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
2.3.1. Ingevolge artikel 19 van de Beroepswet wordt de werking van een uitspraak met betrekking tot een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in onderdeel C, onder 1 tot en met 24, van de bijlage die bij deze wet behoort, opgeschort, totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist.
2.3.2. In de bijlage bij de Beroepswet staat onder onderdeel C, nummer 21, vermeld: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ).
2.3.3. Het besluit van 11 augustus 2005 berust op de AWBZ.
2.4. Nu verzoekster tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep heeft ingesteld, vloeit uit hetgeen is overwogen onder de punten 2.3.1 tot en met 2.3.3 voort dat de werking van de aangevallen uitspraak door het instellen van hoger beroep door verzoekster van rechtswege is geschorst. Dit geldt, nu wettelijke aanknopingspunten voor het tegendeel ontbreken, ook voor de in die uitspraak op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb getroffen voorlopige voorziening.
2.5. Gezien hetgeen is overwogen onder punt 2.4 kan het verzoek om voorlopige voorziening geen doel treffen en dient dit - als kennelijk ongegrond zijnde - te worden afgewezen.
2.6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verzoekster te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, begroot op
€ 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
Veroordeelt verzoekster in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,--.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Eikelenboom-Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2008.
(get.) M. Eikelenboom-Renden.