[Appellant], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 juni 2006, 05/1773 (hierna: aangevallen uitspraak)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ).
Datum uitspraak: 4 juni 2008
Namens appellante heeft mr. R.L.J.J. Vereijken, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand, gevestigd te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2008. Appellante is - met bericht - niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. N. Benedictus, beiden werkzaam bij CIZ.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 11 februari 2005 een aanvraag ingediend om een indicatie voor huishoudelijke verzorging als bedoeld in het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft CIZ onderzoek verricht. Blijkens het indicatieadvies van 22 maart 2005 heeft een dossierstudie plaatsgevonden. Voorts is informatie bij de huisarts ingewonnen. Op grond van de onderzoeksbevindingen heeft CIZ bij besluit van 25 maart 2005 de aanvraag om een indicatie voor huishoudelijke verzorging afgewezen, omdat de echtgenoot van appellante niet beperkt wordt geacht voor het verrichten van zwaardere huishoudelijke taken. De leefeenheid, waarvan appellante deel uitmaakt, wordt als voldoende zelfredzaam beschouwd.
1.2. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 25 maart 2005 gemaakte bezwaar heeft de medisch adviseur van CIZ, L. Cornelissen-Houben, de huisarts gevraagd om nadere informatie over de klachten van de echtgenoot te verstrekken. De huisarts heeft aangegeven dat bij de echtgenoot artrose van de nek, schouders en rug is vastgesteld, dat geen sprake is van een behandelplan en dat geen verbetering zal optreden. Naar de mening van de huisarts kan de echtgenoot geen huishoudelijk werk aan. De medisch adviseur Q. Beurskens van CIZ heeft op basis van de verkregen informatie geconcludeerd dat de echtgenoot in staat geacht mag worden huishoudelijk werk te verrichten, zij het dat de zwaardere taken verdeeld over dag en week gedaan moeten worden.
1.3. Bij besluit van 30 september 2005 heeft CIZ het bezwaar ongegrond verklaard. CIZ heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat huishoudelijke verzorging onder de van een partner te vergen gebruikelijke zorg valt, dat deze een nagenoeg verplichtend karakter heeft en dat, behoudens in een situatie van (dreigende) fysieke of psychische overbelasting van degene op wiens zorg een beroep wordt gedaan, geen aanspraak bestaat op AWBZ-zorg indien de partner gebruikelijke zorg moet geven. CIZ stelt zich op het standpunt dat gebleken is dat de echtgenoot, ondanks zijn klachten, in staat moet worden geacht huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, en dat een geobjectiveerde overbelasting niet is vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
30 september 2005 ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij onder meer overwogen dat CIZ is voorbijgegaan aan de conclusie van de huisarts. De rechtbank heeft dat niet onzorgvuldig geacht, nu de huisarts zijn conclusie niet met medische gegevens heeft onderbouwd.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar echtgenoot in verband met zijn rugproblemen haar onvoldoende kan ondersteunen. Aangegeven is dat bij de huisarts nadere informatie zal worden opgevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
4.1.2. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.1.3. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit wordt als vorm van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg, bedoeld in de artikelen 3 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit).
4.1.4. Op grond van artikel 3 van het Besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
4.2.1. Bij de beantwoording van de vraag voor welke zorg de belanghebbende dient te worden geïndiceerd, hanteerde CIZ ten tijde in geding het Werkdocument Gebruikelijke Zorg van oktober 2003 van de Landelijke Vereniging van Indicatie Organen (hierna: Werkdocument). In het Werkdocument is onder meer het beleid neergelegd dat de leefeenheid van de zorgaanvrager zelf verantwoordelijk is voor het verrichten van de huishoudelijke taken. Indien de zorgaanvrager bij het verrichten van die taken geheel of gedeeltelijk uitvalt, wordt van gezonde volwassen huisgenoten verwacht dat zij die taken overnemen; ook dan wanneer die huisgenoten voltijds werken of studeren. Wel dient, ingevolge bijlage 3 van het Werkdocument, de indicatiesteller altijd te onderzoeken of er in individuele situaties moet worden afgeweken van de algemene regels. Eén van de redenen om dat te doen is dat degene van wie wordt verwacht dat hij taken overneemt, overbelast dreigt te geraken. Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Factoren die blijkens bijlage 3 van het Werkdocument van belang zijn voor de draagkracht zijn:
- lichamelijke conditie;
- geestelijke conditie;
- wijze van omgaan met problemen;
- motivatie voor zorgtaak;
- sociaal netwerk.
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
- omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;
- ziektebeeld en prognose;
- inzicht van de mantelzorger in het ziektebeeld van de zorgvrager;
- de woonsituatie;
- bijkomende sociale problemen;
- bijkomende emotionele problemen;
- bijkomende relationele problemen.
4.2.2. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22 mei 2007 (LJN: BA6428) heeft overwogen is dit beleid, voor zover het inhoudt dat van een gezonde volwassen huisgenoot wordt verwacht dat hij de huishoudelijke taken van de verzekerde overneemt, tenzij er redenen zijn die daaraan in de weg staan zoals dreigende overbelasting van die huisgenoot, niet in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
4.3. De Raad is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat de medische grondslag van het besluit van 30 september 2005 voor onjuist te houden. Met de rechtbank acht de Raad de niet nader toegelichte conclusie van de huisarts een onvoldoende grondslag voor de grief van appellante dat haar echtgenoot ten gevolge van zijn rugklachten niet in staat zou zijn huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Anders dan aangekondigd, heeft appellante zowel in beroep als in hoger beroep geen medische informatie overgelegd ter weerspreking van de medische grondslag van het besluit van 30 september 2005. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008.