Met betrekking tot de verzekeringsplicht van de gastdames en de daaruit voortvloeiende premieplicht voor appellante heeft de rechtbank in haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en het Uwv als verweerder, het volgende overwogen:
“Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet, Werkloosheidswet, de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering en -voor zover van toepassing- de Ziekenfondswet is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat.
Onder privaatrechtelijke dienstbetrekking wordt verstaan de arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Daarvan is sprake indien drie elementen in de dienstbetrekking aanwezig zijn, te weten de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting, de verplichting tot loonbetaling en een gezagsverhouding.
Of deze elementen in een concrete situatie aanwezig zijn, dient te worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het voorliggende geval. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is voor het al dan niet bestaan van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding niet beslissend hoe die arbeidsverhouding door partijen wordt gekwalificeerd of wat partijen daarmee beogen, doch de werkelijke aard van de verhouding tussen partijen. Dat eiseres, zoals zij ter zitting van de rechtbank heeft gesteld, geen verzekeringsplichtige arbeidsverhouding met de prostituees heeft willen creëren is dan ook niet doorslaggevend bij de beoordeling van het onderhavige geval.
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres dat verweerder zijn besluit niet heeft kunnen baseren op de in het dossier aanwezige getuigenverklaringen niet. De getuigenverklaringen, zoals die in de rapportage zijn weergegeven, vormen de neerslag van gesprekken die in het kader van het onderzoek hebben plaatsgevonden met een aantal relevante betrokkenen. Het op deze wijze vergaren van de relevante feiten en omstandigheden ontmoet in de regel geen bezwaar uit bestuursrechtelijk oogpunt. Dat enkele getuigenverklaringen geanonimiseerd zijn, maakt dat oordeel niet anders. Hier komt nog bij dat het procesdossier en het verhandelde ter zitting geen enkel aanknopingspunt bieden voor de stelling dat de feiten en omstandigheden anders zijn dan in de rapportage vermeld.
Op grond van deze onderzoeksgegevens is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat er ten tijde in geding vanaf 1 oktober 2000 sprake is geweest van een min of meer geordende geïntegreerde organisatie tussen eiseres en de gastdames om enerzijds eiseres in staat te stellen haar privé-huis middels gebruik van de aanwezige kamers optimaal op basis van werkplanning en toegespitst op snel specifiek gebruik te exploiteren en anderzijds de gastdames de gelegenheid te bieden hun diensten tegen betaling voor de klanten zo adequaat mogelijk met de nodige sturing en onder toezicht te verlenen.
Die sturing en dat toezicht concretiseerden zich hierin dat algemene tariefstellingen voor de gastdames bestonden die onder meer vooraf aan de klanten kenbaar werden gemaakt voor de verschillende soorten diensten, dat er regulering bestond door inhoudelijke inroostering met werktijden, zodat eiseres een bezetting kon houden gedurende de openingstijden en dat een gelegaliseerd vergunningsstelsel met toezicht op naleving van de eisen van de algemene politieverordening en het voorkomen van strafbare feiten bestond. Daarnaast bestond er screening op aspecten als nationaliteit en leeftijd van de gastdames. Eiseres vervulde als exploitant onmiskenbaar een betekenende en overheersende rol naar de gastdames toe en de condities waaronder zij werkzaam waren en bezat als zodanig door middel van de bedrijfsleiding (beheerder) de mogelijkheid tot bijsturing, controle en toezicht van een reguliere werkgever.
De zienswijze van eiseres dat haar belang en bemoeienis alleen gelegen zijn in een positie als kamerverhuurder zonder verder belang bij de activiteiten die door de gastdames ontplooid werden, strookt niet met de aard van de verrichtingen in haar privé-huis noch met de mogelijkheid tot gebruik van de huis-/woonkamer alsmede een keuken en het aanbieden van gebruikshulpmiddelen. Hierbij is tevens van belang de aard van de verleende vergunning voor exploitatie van een gelegaliseerde seksinrichting en de op de werving van zowel klanten als gastdames gerichte reclame-uitingen van eiseres. Dat de gastdames vrij waren in hun taakvervulling en het maken van bijkomende afspraken met de klanten, zoals eiseres stelt, laat onverlet dat zij toch telkens wanneer zij ingeschakeld werden onderworpen waren aan de algemene regels en wijze van uitvoering order toezicht die voor ieder van hen gold. De rechtbank acht daarbij aannemelijk dat ernstige klachten omtrent niet nakoming van gemaakte afspraken tussen gastdames en klanten e.a. uiteindelijk bij (de bedrijfsleiding van) eiseres terechtkwamen als eindverantwoordelijke voor de goede gang van zaken in haar privé-huis. De rechtbank acht door een en ander het bestaan van een gezagsrelatie tussen eiseres enerzijds en de gastdames anderzijds in de zin bovenvermelde sociale werknemersverzekeringswetten voldoende gegeven. Het standpunt van de belastingdienst dat sommige gastdames als zelfstandige moeten worden beschouwd kan aan deze conclusie geen afbreuk doen.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat een verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting door de gastdames voldoende vaststaat. Gelet op de specifieke arbeidsomstandigheden en het feit dat toekomstige gastdames pas na een gesprek met eiseres en/of de bedrijfsleider geselecteerd werden om in de onderneming van eiseres te gaan werken is willekeurige vervanging van een betrokkene zonder enige invloed van eiseres ondenkbaar.
Daarenboven kunnen de betalingen op basis van algemene tariefstellingen die de gastdames voor hun diensten ontvingen na aftrek van kamerhuur aan eiseres niet anders worden beschouwd dan als een directe beloning als contraprestatie voor verrichte arbeid, die niet zonder het organisatorisch kader en de beschikbaar gestelde voorzieningen door eiseres als beheerder en werkgever gerealiseerd hadden kunnen worden. De aparte weg waarlangs het betalingsverkeer tussen de klanten verliep doet aan het karakter van die betalingen geen afbreuk. Dit laatste geldt evenzeer voor binnenskamers overeengekomen aanvullende betalingen voor bijkomende verrichtingen.
Nu hierdoor aan alle elementen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in het geval van de gastdames is voldaan, is er sprake van verzekeringsplicht van rechtswege.”