ECLI:NL:CRVB:2008:BD3777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6070 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WAO-schatting en psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Betrokkene ontvangt sinds april 2000 een WAO-uitkering, maar het Uwv heeft deze uitkering per 22 augustus 2005 ingetrokken, met de stelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de procedure heeft het Uwv zijn eerdere besluit niet gehandhaafd en een nieuw besluit genomen, waarbij de uitkering werd verlaagd naar 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de besluiten van het Uwv vernietigd, omdat het onderzoek naar de psychische klachten niet zorgvuldig zou zijn geweest.

In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat er geen strijd is met de eigen gedragslijn en dat de rechtbank de gedragslijn onjuist heeft geïnterpreteerd. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard. De Raad oordeelt dat de arbeidsbeperkingen van betrokkene zorgvuldig zijn vastgesteld en dat er geen reden is om aan te nemen dat betrokkene fysiek beperkt is. De Raad concludeert dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 25 tot 35% en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/6070 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2006, 06/349 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 6 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E. van Onzen. Betrokkene is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. In verband met psychische klachten ontvangt betrokkene sinds april 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 30 juni 2005 heeft appellant deze uitkering met ingang van 22 augustus 2005 ingetrokken onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 23 december 2005 zijn de bezwaren van betrokkene tegen dit besluit door appellant ongegrond verklaard.
2. Tijdens het geding in beroep heeft appellant zijn besluit van 23 december 2005 niet gehandhaafd en een nieuw besluit d.d. 25 april 2006 genomen. Appellant heeft met ingang van 22 augustus 2005 betrokkenes WAO-uitkering verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de besluiten van 23 december 2005 en 25 april 2006 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen op de bezwaren van betrokkene, met veroordeling van appellant in de proceskosten van betrokkene en met bepaling dat het door hem betaalde griffierecht dient te worden vergoed. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het onderzoek van appellant, voorzover dat is gericht op de vraag of en in welke mate de psychische klachten van betrokkene aanleiding geven voor het formuleren van arbeidsbeperkingen, niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaats gevonden, reden waarom het besluit van 25 april 2006 wegens schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank diende appellant, gelet op de eigen gedragslijn van appellant met betrekking tot de “intensivering beoordeling arbeidsongeschiktheid WAO/WAZ/WAJONG”, betrokkene na het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek opnieuw te beoordelen, wat volgens de rechtbank ten onrechte is nagelaten.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat niet in strijd is gehandeld met genoemde gedragslijn, omdat volgens die gedragslijn een intensievere beoordeling alleen is aangewezen als bij bepaalde diagnoses een urenbeperking is vastgesteld, of is bepaald dat geen sprake is van duurzame mogelijkheden om arbeid te verrichten. Voorts heeft appellant gewezen op de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2007, 06/1361, waarbij de rechtbank de gedragslijn heeft geïnterpreteerd conform de uitleg van appellant in het onderhavige hoger beroep. Betrokkene heeft zich bij verweer geschaard achter de visie van de rechtbank zoals neergelegd in de aangevallen uitspraak.
4. Het hoger beroep van appellant slaagt. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, zoals dit blijkt uit de in de vorige overweging aangehaalde uitspraak. Gelet op wat appellant ter adstructie van zijn standpunt naar voren heeft gebracht, is bij bepaalde diagnoses een gedragslijn ontwikkeld waarbij een heronderzoek in de primaire fase plaats vindt in die gevallen waarbij door de verzekeringsarts voor de betreffende verzekerde een zogenoemde urenbeperking is geformuleerd, dan wel is bepaald dat de verzekerde geen duurzame mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten. In het onderhavige geval is betrokkene in staat geacht om zonder urenbeperking werkzaamheden te verrichten, zodat uit de genoemde gedragslijn niet de noodzaak van een nader primair onderzoek voortvloeide. In de aangevallen uitspraak is aan de aan de gedragslijn ten grondslag liggende richtlijn een onjuiste uitleg gegeven.
5. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad in het licht van wat betrokkene in beroep heeft aangevoerd, beoordelen of appellant bij besluit van 25 april 2006 (verder: het bestreden besluit) de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de zin van de WAO terecht heeft vastgesteld op 25 tot 35%. Overwegingen van de rechtbank gegeven bij de aangevallen uitspraak die op deze beoordeling betrekking hebben, zal de Raad bij zijn beoordeling betrekken.
5.1. In medische zin is het bestreden besluit gebaseerd op de arbeidsbeperkingen die de arts H.N. Sharif voor betrokkene heeft opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst van 22 februari 2005. De bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink heeft betrokkene zelf onderzocht op 14 oktober 2005 en kan zich volgens zijn rapport van deze datum en de aanvullende rapportage van 16 juni 2006 vinden in de voor betrokkene geformuleerde beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij de informatie betrokken die is verkregen van de huisarts van betrokkene en van de psycholoog en psychiaters van Mentrum geestelijke gezondheidszorg die betrokkene hebben behandeld, waaronder de brief van de psychiater S. Sidali van 4 januari 2006. De Raad is van oordeel dat de arbeidsbeperkingen van appellant aldus zorgvuldig zijn vastgesteld. Daarbij ziet de Raad evenals de rechtbank en met overneming van hetgeen onder 2.9 in de aangevallen uitspraak is overwogen, geen reden voor de stelling van betrokkene dat de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts niet volgens de daaraan te stellen eisen tot stand zijn gekomen. De Raad ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de arbeidsbeperkingen van betrokkene door appellant zijn onderschat. Gelet op de diverse rapporten en gelet op wat door en namens betrokkene is aangevoerd, is er onvoldoende reden betrokkene ook fysiek beperkt te achten. Met zijn psychische klachten is door de (bezwaar)verzekeringsartsen voorts nadrukkelijk rekening gehouden door het opnemen van een aantal daarmee samenhangende beperkingen. Voor meer en/of zwaardere beperkingen ziet de Raad geen reden, ook niet op grond van de op 13 maart 2008 namens betrokkene overgelegde informatie d.d. 21 augustus 2007 van de psycholoog M. Veeren. Uit de voorhanden informatie blijkt dat betrokkene tot november 2003 onder behandeling bij Mentrum is geweest, dat de medicatie in overleg met hem is gestopt per juni 2003 en dat het laatste gesprek heeft plaatsgevonden in november 2003. In september 2005, nadat betrokkene had vernomen dat het Uwv voornemens was zijn WAO-uitkering in te trekken, heeft betrokkene zich weer onder behandeling van Mentrum gesteld. Uit de informatie van de behandelaars volgt dat deze van mening zijn dat sprake is van een chronische situatie, niet van een duidelijke verslechtering. Met die situatie is naar het oordeel van de Raad door het Uwv voldoende rekening gehouden.
5.2. Met zijn arbeidsbeperkingen wordt betrokkene in staat geacht de functies uit te oefenen die door de bezwaararbeidsdeskundige J.F. van der Woude in zijn rapport van 24 april 2006 zijn genoemd. In dit rapport is naar het oordeel van de Raad voldoende overtuigend door de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd, dat betrokkene met zijn in de functionele mogelijkhedenlijst opgenomen beperkingen de aan deze functies verbonden werkzaamheden moet kunnen verrichten. Hetgeen hij met deze functies kan verdienen, afgezet tegen het zogenoemde maatmaninkomen van betrokkene, leidt tot de conclusie dat betrokkene een verlies aan verdiencapaciteit heeft van ongeveer 27%, hetgeen indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% rechtvaardigt.
6. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant doel treft en dat daarom de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 25 april 2006 gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd, door de Raad zal worden vernietigd. Voorts vloeit uit deze overwegingen voort dat het beroep van betrokkene tegen het besluit van 25 april 2006 ongegrond zal worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij het beroep van betrokkene tegen het besluit van 25 april 2006 gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 25 april 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2008.
get.) D.J. van der Vos.
(get.) S. Sweep.
JL