ECLI:NL:CRVB:2008:BD3776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3409 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAJONG-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de intrekking van haar WAJONG-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, geboren in 1982, had op 28 december 2000 een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd vanwege langdurige klachten zoals vermoeidheid en concentratieproblemen. In 2005 besloot het Uwv haar uitkering per 18 maart 2005 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 25%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat.

Tijdens de zitting op 11 april 2008 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een jurist. Appellante voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar specifieke klachten, waaronder een afwijkend slaapritme. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante correct had ingeschat. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische redenen waren voor een urenbeperking.

De Raad oordeelde dat appellante met de vastgestelde beperkingen in staat was om een aantal functies te vervullen en dat de intrekking van de WAJONG-uitkering door het Uwv terecht was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 1.288,- werden begroot, en moest het Uwv het griffierecht van € 142,- vergoeden.

Uitspraak

06/3409 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 april 2006, 05/3991 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar voornoemde raadsvrouw. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is geboren [in] 1982 en heeft op 28 december 2000 een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd in verband met sedert 1 november 1999 bestaande arbeidsongeschiktheid als gevolg van onder meer vermoeidheid, concentratie- en slaapproblemen. Appellante werd door de verzekeringsarts maximaal in staat geacht om 5 uur per dag en 20 uur per week te werken, in verband waarmee aan haar een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) is toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het Uwv de WAJONG-uitkering van appellante per 18 maart 2005 ingetrokken onder de overweging dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen tot minder dan 25%. Reden hiervoor was onder meer, dat de verzekeringsarts een urenbeperking voor appellante niet langer geïndiceerd achtte. Bij besluit van 18 juli 2005 zijn de bezwaren van appellante tegen de intrekking van haar uitkering, alsmede tegen een aantal andere beslissingen die in hoger beroep niet ter beoordeling staan, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het besluit van 18 juli 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich vinden in de arbeidsbeperkingen van appellante zoals die door de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn vastgesteld en is van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat appellante met deze beperkingen de haar voorgehouden functies kan verrichten.
3.1. In hoger beroep is namens appellante onder meer aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en ten onrechte geen urenbeperking meer heeft aanvaard. Appellante heeft een sterk afwijkend slaapritme en is energetisch beperkt. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep twee informatiebrieven overgelegd van de haar behandelende neuroloog V. van Kasteel. Appellante heeft voorts aangevoerd dat onvoldoende is gemotiveerd dat de belasting van de geselecteerde functies binnen haar belastbaarheid blijft.
3.2. Het Uwv kan zich vinden in de aangevallen uitspraak en ziet in hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd geen reden om voor appellante meer of zwaardere beperkingen te formuleren.
4.1.1. Naar het oordeel van de Raad heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig plaatsgevonden. Appellante is door de verzekeringsarts onderzocht, er is een uitvoerige anamnese afgenomen, de bezwaarverzekeringsarts heeft appellante uitgebreid tijdens de hoorzitting gesproken en bij de beoordeling is de ingebrachte informatie van de appellante behandelende artsen betrokken. Van een eigen lichamelijk onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts of het laten verrichten van een externe expertise is met voldoende reden afgezien. Er bestaan dan ook naar het oordeel van de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellante door het Uwv zijn onderschat.
4.1.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAJONG alleen sprake zijn, indien appellante naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. De Raad stelt vast dat in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 29 april 2005 naast beperkingen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren, ook een aantal beperkingen is opgenomen met betrekking tot dynamische handelingen en statische houdingen. In de rapporten van 29 april 2005 en 17 augustus 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts
K.T. Tan op naar het oordeel van de Raad overtuigende wijze gemotiveerd dat aldus in ruim voldoende mate met de slechts deels te objectiveren klachten van appellante is rekening gehouden. Van de zijde van appellante is in hoger beroep geen informatie overgelegd die op het tegendeel wijst.
4.1.3. In de FML is geen urenbeperking voor appellante opgenomen; zij wordt ondanks haar slaapproblemen in staat geacht voltijdse functies uit te oefenen. De Raad ziet geen reden om tot een ander oordeel te komen. Uitgangspunt is dat ook een urenbeperking alleen dan aangewezen is, als daarvoor objectief medische reden aanwezig zijn. Met de bezwaarverzekeringsarts Tan meent de Raad dat van dergelijke redenen onvoldoende is gebleken. Dat de neuroloog Van Kasteel feitelijk heeft geconstateerd dat sprake is van doorslaapproblematiek en appellante voor therapie heeft doorverwezen, impliceert nog niet dat daaraan objectieve afwijkingen ten grondslag liggen die het gevolg zijn van een ziekte of gebrek. Dat daarvan sprake is blijkt ook niet uit de in hoger beroep overgelegde brieven van de neuroloog.
4.2. Met haar beperkingen wordt appellante nog in staat geacht een viertal functies te vervullen. De geschiktheid van appellante voor deze functies is in hoger beroep door de bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers in het mede door de bezwaarverzekeringsarts Tan ondertekende rapport van 5 september 2006 uitvoerig toegelicht. Voor de Raad is aldus voldoende vast komen te staan dat de aan de vier functies verbonden belasting binnen de in de FML geformuleerde belastbaarheid van appellante blijft. Aangezien naar het oordeel van de Raad voor appellante terecht geen urenbeperking is geformuleerd, is er geen aanleiding de voltijdse functies niet voor haar geschikt te achten.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de WAJONG-uitkering van appellante terecht door het Uwv per 18 maart 2005 is ingetrokken. Omdat het besluit pas in de fase van het hoger beroep van een adequate arbeidsdeskundige onderbouwing is voorzien is het beroep van appellante tegen het besluit van 18 juli 2005 gegrond en zal de Raad dat besluit vernietigen en tevens daarbij bepalen dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven. Dit brengt voorts met zich mee dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De Raad begroot deze kosten op € 644, - aan kosten voor rechtsbijstand in beroep en € 644,- aan kosten van rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 juli 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
TM