ECLI:NL:CRVB:2008:BD3756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6266 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering en de toereikendheid van de toelichting bij de functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WAO-uitkering toe te kennen, werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 mei 2008 uitspraak gedaan. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, dat haar na afloop van de wachttijd op 27 september 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt achtte. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische situatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.

Tijdens de zitting op 21 april 2008 heeft de Raad de argumenten van appellante en het Uwv gehoord. Het Uwv heeft een aanvullende toelichting gegeven over de signaleringen bij de functies. De Raad oordeelt dat deze toelichting pas in hoger beroep is gegeven en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het bestreden besluit in stand hield, vernietigd moet worden. De Raad heeft vastgesteld dat er strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M.C.T.M. Sonderegger.

Uitspraak

06/6266 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2006, 06/459 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 19 november 2002 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellante na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op 27 september 2002 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.2. Namens appellante heeft mr. Wolter tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 18 juni 2003 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Bij uitspraak van 30 december 2004 heeft de rechtbank Amsterdam het tegen het besluit op bezwaar van 18 juni 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard onder vernietiging van dat besluit en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellante met inachtneming van die uitspraak.
1.5. Op verzoek van het Uwv heeft dr. M.L. Stek, psychiater, appellante onderzocht en in zijn rapport van 18 mei 2005 het Uwv geadviseerd over onder andere de medische beperkingen van appellante per 27 september 2002.
1.6. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit op bezwaar van 23 december 2005 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard.
1.7. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
1.8. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat zij vanwege haar slechte gezondheidssituatie en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen niet in staat is tot het vervullen van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies gedurende hele dagen. Daarnaast acht zij de functies onvoldoende toegelicht.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank met betrekking tot het medisch aspect van de schatting. Met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 oktober 2002 zijn de beperkingen van appellante ter zake rugklachten en psychische klachten goed in kaart gebracht en met het rapport van psychiater Stek van 18 mei 2005 kan het onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig geoordeeld worden. Uit de informatie van de behandelend psycholoog-psychotherapeut C. Gengel van 26 oktober 2004 blijkt niet overtuigend dat appellante ten tijde hier van belang ernstiger of meer beperkt was dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Omdat de gynaecologische klachten en de klachten ter zake nierstenen en jicht eerst na de datum in geding zijn ontstaan moeten die hier buiten aanmerking blijven. Van de zijde van appellante is voorts geen nieuwe medische informatie in geding gebracht die twijfel doet rijzen aan de medische geschiktheid van appellante voor het verrichten van passende arbeid of op grond waarvan een urenbeperking zou moeten worden aangenomen.
2.2. Naar aanleiding van het gestelde in hoger beroep is van de zijde van het Uwv een aanvullende toelichting gegeven ter zake de signaleringen bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Met het rapport van bezwaararbeidskundige M.N.J. Kollaard van 16 januari 2007 is naar het oordeel van de Raad afdoende toegelicht waarom er sprake is van (ontoelaatbare) overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in de belasting van de functies. Nu deze toelichting eerst in hoger beroep is gegeven dient de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten te worden vernietigd. Het bestreden besluit moet wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd. Wel ziet de Raad aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
3. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemerverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM