ECLI:NL:CRVB:2008:BD3752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over verzoek tot premierestitutie Ziektewet en de toepassing van verjaringstermijnen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 juli 2007, waarin het verzoek om restitutie van betaalde premies voor de Ziektewet (ZW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. Appellante had in 2001 verzocht om restitutie van de door haar betaalde premie slotverplichtingen ZW, maar het Uwv had dit verzoek in 2005 afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding gaven tot herziening van het oorspronkelijke premiebesluit van 12 juni 1996. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 3 april 2008 werden appellante en haar vertegenwoordigers, mr. E.P.J. Dankaart en mr. D. Sternfeld, gehoord, evenals de vertegenwoordiger van het Uwv, mr. D.M. Rensema. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het verzoek om premierestitutie moet worden aangemerkt als een verzoek om een besluit tot premievaststelling, zoals bedoeld in artikel 11 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De Raad bevestigde dat de verjaringstermijnen zoals vastgelegd in artikel 13 van de CSV van toepassing zijn, en dat het Uwv geen premie meer kan vaststellen na verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarover de premie verschuldigd is geworden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat appellante haar verzoek tot premierestitutie niet vóór 1 januari 2001 had ingediend, waardoor er geen rechtsgrond meer bestond om de premie lager vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en de leden G. van der Wiel en F.J.L. Pennings. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2008.