ECLI:NL:CRVB:2008:BD3522
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- H. Bedee
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de WAO-uitkering en de medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin de verlaging van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die sinds 1998 met vermoeidheidsklachten uitgevallen was, had aanvankelijk een uitkering van 80 tot 100% ontvangen. Na een herbeoordeling in 2004, uitgevoerd door verzekeringsarts G.J. van Wettum, werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 27 mei 2008 behandeld. Tijdens de zitting op 15 april 2008 was appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.W.M. Lenting, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.A. Kneefel. De Raad heeft de medische beoordeling van appellante door de verzekeringsarts als deugdelijk beschouwd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad oordeelde dat de rechtbank de medische gronden van het bestreden besluit terecht had verworpen.
Echter, de Raad constateerde dat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een deugdelijke motivering was voorzien, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had het besluit ten onrechte in stand gelaten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan appellante, die in totaal € 1288,-- aan kosten van rechtsbijstand ontving.