ECLI:NL:CRVB:2008:BD3518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- R.C. Stam
- A.T. de Kwaasteniet
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die sinds 1995 arbeidsongeschikt is door rug- en psychische klachten, had een uitkering ontvangen die was gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv trok deze uitkering per 12 juli 2005 in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid volgens hen minder dan 15% was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 april 2008 heeft appellante haar grieven tegen het bestreden besluit herhaald, waarbij zij zowel de medische als de arbeidskundige grondslag aanvocht. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit aanvankelijk niet voldoende onderbouwd was, maar dat het in de fase van het hoger beroep alsnog van een juiste grondslag was voorzien. De Raad vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen ervan in stand, wat betekent dat de intrekking van de uitkering geldig blijft.
De Raad oordeelde dat de medische gronden van appellante niet voldoende waren om aan te nemen dat zij niet in staat was tot het verrichten van arbeid. De bezwaarverzekeringsartsen hadden een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd en kwamen tot de conclusie dat appellante over duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden beschikte. De Raad concludeerde dat de door het Uwv aangeduide functies, ondanks de bezwaren van appellante, geschikt waren voor haar, en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van deze functies te twijfelen. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.331,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 142,- aan appellante moest vergoeden.