ECLI:NL:CRVB:2008:BD3470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4763 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2006, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1961, was sinds 1 mei 1997 werkzaam als schoonmaakster/inpakster, maar viel op 5 december 2003 uit met diverse gezondheidsklachten. Het Uwv weigerde haar aanvankelijk een WAO-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Na bezwaar van appellante werd haar belastbaarheid opnieuw beoordeeld, wat leidde tot een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% per 2 december 2004.

Appellante stelde in hoger beroep dat er meer beperkingen voor haar zouden moeten worden aangenomen en dat zij de aan haar voorgehouden functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de door het Uwv aangenomen beperkingen. De Raad wees erop dat het Uwv voldoende informatie had van de behandelende medici en dat de medische gegevens die door appellante waren ingebracht niet voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat appellante in staat was de haar geduide functies te vervullen, ondanks een foutieve weergave van de belasting in de functie van Productiemedewerker kartonnage door de rechtbank.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 27 mei 2008, met T. Hoogenboom als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden.

Uitspraak

06/4763 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2006, 06/332 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H.J. van Geffen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008. Namens appellante is daarbij mr. Van Geffen verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren in 1961, was sedert 1 mei 1997 werkzaam als schoonmaakster/inpakster toen zij op 5 december 2003 met diverse gezondheidsklachten uitviel voor die werkzaamheden. Nadat een medisch en arbeidskundig onderzoek is verricht heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2005 geweigerd appellante een uitkering in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% was.
2. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft het Uwv de belastbaarheid van appellante anders gewaardeerd en de voor appellante geldende zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst aangepast. Dat leidde tot een andere beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid, om welke reden het Uwv bij het thans bestreden besluit van 21 oktober 2005 het bezwaar van appellante gegrond verklaarde en waarbij aan appellante per 2 december 2004 een WAO-uitkering werd toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
3. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld, welk beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond is verklaard.
4. Het hoger beroep van appellante komt er op neer dat zij van mening is dat ten aanzien van haar meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen en dat zij de aan haar voorgehouden functies niet kan vervullen.
De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv bij appellante aangenomen beperkingen. De Raad wijst er daarbij op dat het Uwv kennis heeft genomen van de informatie die is ingebracht door de appellante behandelende medici. Tevens heeft het Uwv de informatie van de betrokken psychiatrisch verpleegkundige in de beoordeling betrokken. Ten aanzien van het moment waarop zij vanwege ziekte uitviel voor haar werkzaamheden zijn door appellante weinig concrete medische gegevens ingebracht, anders dan dat zij op dat moment psychische klachten had. Weliswaar is er inmiddels een zekere omschrijving van de psychische klachten van appellante, maar ook die is, zoals ook door de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad is erkend, nog steeds niet volledig. Voorts blijkt de begeleiding door de psychiatrisch verpleegkundige eerst in april 2004 een aanvang genomen te hebben, terwijl de omvang van die begeleiding summier is geweest. Voorts ontbreekt een psychiatrische rapportage - met bijvoorbeeld een diagnose, behandelplan en medicatie - die betrekking heeft op de redenen om over te gaan tot de begeleiding door de psychiatrisch verpleegkundige. In de door appellante in hoger beroep ingebrachte rapportage van psychiater De Jong geeft deze weliswaar aan dat hij appellante volledig arbeidsongeschikt acht, maar uit deze rapportage kan tevens worden afgeleid dat een onderbouwing daarvoor aan de hand van objectieve medische gegevens ten tijde van de datum in geding niet kan worden geleverd. Voorts blijkt uit dat rapport dat de diagnose - ook in 2008 - nog steeds niet volledig is. Hetgeen overigens in hoger beroep door appellante is aangevoerd over haar psychische en lichamelijke klachten - en de beoordeling daarvan door het Uwv - hebben de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. In dit verband wijst de Raad er op dat de zijdens appellante ingebrachte medische informatie van de neuroloog weliswaar enige verheldering biedt ten aanzien van de bij appellante veronderstelde epilepsie, maar dat die informatie er niet toe leidt dat moet worden geconcludeerd dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft vastgesteld.
5.2. Uitgaande van de juistheid van die belastbaarheid is de Raad van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht de haar geduide functies te vervullen. De Raad stelt vast dat de rechtbank de motivering voor de geschiktheid van appellante voor de functie van Productiemedewerker kartonnage (Sbc 111190) niet geheel juist heeft weergegeven nu de rechtbank uitging van een belasting op het aspect torderen van 125 keer per uur 30 graden, waar dit 500 keer per uur 30 graden had moeten zijn. De Raad is echter van oordeel dat deze laatste belasting binnen haar mogelijkheden blijft, enerzijds gelet op het feit dat appellante ten aanzien van dit aspect geen beperkingen ondervindt en anderzijds gelet op de van de zijde van het Uwv verstrekte toelichting bij de belasting in die functie.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij, uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
CVG