ECLI:NL:CRVB:2008:BD3463
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Draagkrachtvaststelling voor 2006 op basis van inkomen 2005 en terugbetaling studieschuld
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 maart 2007, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond werd verklaard. De IB-Groep had op 6 juni 2006 de draagkracht van appellant voor 2006 vastgesteld op basis van zijn inkomen in 2005 en bepaald dat hij vanaf 1 mei 2006 niets van zijn studieschuld hoefde terug te betalen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de draagkrachtmeting per 1 januari 2006 had moeten ingaan, waardoor hij een bedrag van € 2.845,36 had moeten terugkrijgen dat hij in de periode van 1 januari tot en met 30 april 2006 had betaald.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet het vertrouwen had mogen ontlenen aan eerdere jaren dat zijn verzoek om draagkrachtmeting met terugwerkende kracht zou worden gehonoreerd. De Raad stelde vast dat de IB-Groep geen toezegging had gedaan en dat appellant op basis van verkeerde veronderstellingen had gehandeld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de IB-Groep de draagkrachtmeting op 1 mei 2006 had kunnen laten ingaan, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De Raad benadrukte dat indien een verzoek om vaststelling van de draagkracht na 1 januari wordt ingediend, de draagkracht voor dat jaar pas kan worden vastgesteld per eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is ingediend. De IB-Groep hanteert echter een buitenwettelijk begunstigend beleid, waarbij in bepaalde gevallen met terugwerkende kracht tot 1 januari wordt beslist, maar appellant was niet op de hoogte van dit beleid. De Raad concludeerde dat het risico van deze onwetendheid voor rekening van appellant kwam, en dat de IB-Groep op juiste gronden had gehandeld.