ECLI:NL:CRVB:2008:BD3444
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- H. Bedee
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank de intrekking van de WAO-uitkering door het Uwv heeft bevestigd. Appellant, die als gevolg van een motorongeval in 1999 een WAO-uitkering ontving, was het niet eens met de beslissing van het Uwv om zijn uitkering per 26 januari 2005 in te trekken. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% was, wat leidde tot de intrekking van de uitkering. Appellant stelde dat er meer beperkingen ten aanzien van zijn belastbaarheid moesten worden aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met medische informatie en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.
Tijdens de zitting op 15 april 2008 zijn zowel appellant als zijn gemachtigde niet verschenen, en ook het Uwv was niet vertegenwoordigd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de stellingen van appellant in hoger beroep voornamelijk een herhaling waren van eerdere argumenten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en de geschiktheid van de voorgehouden functies. Het verzoek van appellant om nader onderzoek door een onafhankelijke medisch deskundige werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling op grond van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2008.