ECLI:NL:CRVB:2008:BD3444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4959 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank de intrekking van de WAO-uitkering door het Uwv heeft bevestigd. Appellant, die als gevolg van een motorongeval in 1999 een WAO-uitkering ontving, was het niet eens met de beslissing van het Uwv om zijn uitkering per 26 januari 2005 in te trekken. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% was, wat leidde tot de intrekking van de uitkering. Appellant stelde dat er meer beperkingen ten aanzien van zijn belastbaarheid moesten worden aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met medische informatie en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.

Tijdens de zitting op 15 april 2008 zijn zowel appellant als zijn gemachtigde niet verschenen, en ook het Uwv was niet vertegenwoordigd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de stellingen van appellant in hoger beroep voornamelijk een herhaling waren van eerdere argumenten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en de geschiktheid van de voorgehouden functies. Het verzoek van appellant om nader onderzoek door een onafhankelijke medisch deskundige werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2008.

Uitspraak

06/4959 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 juli 2006, 06/65 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J.L. van Santen, rechtshulpverlener te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn daarbij, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich evenmin doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was, ten gevolge van een motorongeval in september 1999, per 4 september 2000 in het genot van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 25 november 2004 de WAO-uitkering per 26 januari 2005 ingetrokken onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedraagt.
Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij het bestreden besluit van 18 oktober 2005 ongegrond is verklaard. In dat besluit heeft het Uwv overwogen dat appellant, ondanks de bij hem bestaande beperkingen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Het Uwv heeft tevens overwogen dat appellant gezien deze mogelijkheden minder dan 15% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, welk beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft aangegeven dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de ten aanzien van appellant vastgestelde belastbaarheid en heeft er daarbij op gewezen dat het Uwv rekening heeft gehouden met informatie die was ontvangen van medisch specialisten. De rechtbank heeft tevens overwogen dat appellant onvoldoende had onderbouwd waarom hij slechts twintig minuten kan zitten, terwijl evenmin aannemelijk was gemaakt waarom ten aanzien van hem meer psychische beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank zag, met het Uwv, geen aanleiding om ten aanzien van appellant een beperking aan te nemen ten aanzien van de duurbelasting of het werktempo. De rechtbank achtte ten slotte voldoende inzichtelijk gemaakt dat appellant de hem voorgehouden functies kan vervullen.
De Raad overweegt als volgt.
De stellingen van appellant in hoger beroep vormen in wezen een herhaling van hetgeen appellant reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd en komen er op neer dat ten aanzien van hem meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Aangezien de Raad met de rechtbank van oordeel is dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de ten aanzien van appellant vastgestelde belastbaarheid of de geschiktheid van de hem voorgehouden functies, en aangezien de conclusies van de rechtbank naar het oordeel van de Raad zijn voorzien van een juiste onderbouwing, volstaat de Raad er mee te verwijzen naar hetgeen de rechtbank in dit verband heeft vastgesteld en overwogen. De Raad ziet mitsdien geen aanleiding nader onderzoek door een onafhankelijke medisch deskundige te bevorderen en wijst het verzoek daartoe van appellant af. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij, uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL