ECLI:NL:CRVB:2008:BD3353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-832 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herplaatsing na reorganisatie binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant was sinds mei 2003 werkzaam als medewerker financiële administratie bij de penitentiaire inrichtingen Midden Holland. Na een reorganisatie werd appellant aangemerkt als herplaatsingskandidaat en maakte hij zijn belangstelling kenbaar voor de functie van senior medewerker financiële administratie. De minister van Justitie had aanvankelijk de intentie om appellant in deze functie te plaatsen, maar besloot uiteindelijk om hem in zijn huidige functie te handhaven. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om appellant niet in de senior functie te plaatsen. De Raad stelt vast dat er meer kandidaten waren met meer ervaring en dat appellant, ondanks zijn kwalificaties, niet voldeed aan de functie-eisen voor de senior functie. De Raad concludeert dat de minister zijn verplichtingen als herplaatsingskandidaat is nagekomen door appellant een passende functie aan te bieden, en dat er geen reden is om te oordelen dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

07/832 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2007, 06/263 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 29 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 april 2008, waar appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Horst en drs. R. van Dalen, beiden werkzaam bij het Ministerie van Justitie.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was sinds mei 2003 aangesteld als medewerker financiële administratie bij de penitentiaire inrichtingen Midden Holland, aanvankelijk in tijdelijke dienst. Deze functie was gewaardeerd op het niveau van salarisschaal 6 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). In verband met een reorganisatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie is appellant aangemerkt als herplaatsingskandidaat. Appellant heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, in dat kader zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van senior medewerker financiële administratie (schaal 8 BBRA) en medewerker AO/IC (schaal 9 BBRA). Daarop heeft de minister appellant bij brief van 8 april 2005 meegedeeld dat hij voornemens was appellant te plaatsen in de functie van senior medewerker financiële administratie.
1.2. Bij besluit van 23 juni 2005 heeft de minister, in afwijking van zijn eerdere voornemen, appellant geplaatst in de functie van medewerker financiële administratie, met standplaats Shared Service Center Zuid-West te Rijswijk (schaal 6 BBRA).
1.3. Bij besluit van 27 december 2005 heeft de minister het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat de minister hem gezien zijn kwalificaties had behoren te plaatsen in de functie van senior medewerker financiële administratie (hierna: senior functie). De door appellant beklede functie van medewerker financiële administratie maakte deel uit van een groep van functies. Onbetwist is dat de getoonde belangstelling vanuit die groep functionarissen voor de senior functie in de nieuwe organisatie groter was dan het aantal beschikbare senior functies. Appellant bestrijdt niet dat de voor die functies in aanmerking gebrachte ambtenaren voldeden aan de daarvoor geldende functie-eisen. Evenmin is betwist dat die ambtenaren over een veel ruimere ervaring in de functie van medewerker financiële administratie beschikten dan appellant. Naar appellant heeft erkend betrof het collega’s met tien of meer jaren aan ervaring, terwijl hijzelf destijds beschikte over slechts ruim twee jaar aan ervaring in bedoelde functie. Onder die omstandigheden kan niet worden staande gehouden dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om appellant niet in die senior functie te plaatsen. Het van toepassing zijnde Reorganisatiestatuut DJI 1998 staat daaraan niet in de weg. De door appellant gevolgde opleidingen leiden de Raad niet tot een ander oordeel. Daarbij tekent de Raad nog aan dat appellant zijn HBO-opleiding ten tijde van belang niet had voltooid. Ten slotte valt niet in te zien dat de minister door appellant aldus te passeren heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.2. Als gevolg van de plaatsing van een aantal als medewerker financiële administratie werkzame ambtenaren in een senior functie, is in de nieuwe organisatie plaatsingsruimte ontstaan in de groep van - na reorganisatie gehandhaafde - functies van medewerker financiële administratie. De minister heeft in overeenstemming met het gehanteerde uitgangspunt van de reorganisatie dat de mens de functie volgt, appellant in zijn eigen functie geplaatst. Naar het oordeel van de Raad is daarmee voldaan aan de voor de minister ingevolge artikel 49g, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement geldende verplichting om appellant als herplaatsingskandidaat ten minste één passende functie aan te bieden.
3.3. In aanmerking nemende dat aan voormelde verplichting was voldaan, bestond voor de minister geen gehoudenheid appellant voor de functie van medewerker AO/IC in aanmerking te brengen. Derhalve kan in het midden blijven of die functie als passend moet worden beschouwd. Overigens is deze functie, na niet te zijn gevuld, inmiddels opgeheven.
4. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.G. Treffers en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2008.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) K. Moaddine.
HD
13.05