06/748 WAO
07/2564 ZW (gerectificeerde uitspraak)
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2005, 03 - 1345 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 20 april 2007, 05/5524 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
[Betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 28 mei 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. D.S. de Ploeg, advocaat te Amsterdam, in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2008. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast. Namens betrokkene is verschenen
mr. De Ploeg.
1.1. Betrokkene was werkzaam als eerste operator/plaatsvervangend ploegchef voor
36 uur per week bij [werkgever] te [vestigingsplaats]. Na sluiting van de vestiging te [vestigingsplaats] heeft betrokkene nog enige tijd op andere locaties gewerkt en voor andere ondernemingen van het concern waartoe [werkgever] behoort. Op 17 juni 1997 is hij uitgevallen met psychische klachten. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke sedert 18 mei 2000 werd berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%. Na medisch en arbeidskundig onderzoek is de WAO-uitkering bij besluit van 10 juni 2002 per 6 augustus 2002 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
1.2. In het kader van de behandeling van dit bezwaar is betrokkene onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, die het primaire medische oordeel bevestigde. Bij de herbeoordeling door de bezwaararbeidsdeskundige zijn enige van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervallen omdat betrokkene niet aan de opleidingseisen voldeed. Op basis van de resterende functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkenen berekend op 45 tot 55%. Bij besluit van 26 februari 2003 (bestreden besluit 1) is het bezwaar gegrond verklaard, is het primaire besluit herroepen en is de arbeidsongeschiktheidsklasse van betrokkene vastgesteld op
45 tot 55%.
2. Op 1 november 2004 heeft betrokkene, die naast de WAO-uitkering een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld. Na medisch onderzoek is betrokkene geschikt geacht voor de per 6 augustus 2002 geduide functies en is hem bij besluit van 14 juli 2005 per 18 juli 2005 uitkering van ziekengeld geweigerd. Bij besluit van 21 oktober 2005 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2005 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft de psychiater dr. H.N. Sno benoemd als deskundige om ten aanzien van betrokkene een rapport uit te brengen. In zijn rapport van 1 maart 2005 heeft Sno geconcludeerd dat betrokkene meer beperkt is dan de (bezwaar)verzekeringsarts heeft aangenomen en dat deze beperkingen waarschijnlijk moeten leiden tot een beperking van het aantal arbeidsuren. Onder overneming van de conclusies van Sno heeft de rechtbank bij aangevallen uitspraak 1 het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en beslissingen gegeven over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4. Het Uwv heeft in het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van Sno heeft gevolgd ten aanzien van beperkingen op de aspecten handelingstempo en zelfstandigheid. Ook een urenbeperking acht het Uwv niet aan de orde. Wel heeft de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans naar aanleiding van het rapport van Sno de voor betrokkene opgestelde Functionele MogelijkhedenLijst aangescherpt, maar dit leidt niet tot een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1. Psychiater Sno heeft in zijn rapport van 1 maart 2005 geconcludeerd dat bij betrokkene reeds jaren sprake is van remitterende depressieve klachten met somatoforme pijn- en angstklachten veroorzaakt door een onvrijwillige verandering van werkplek en mede in stand gehouden door lichamelijke problemen (lekkende hartklep en osteopenie), financiële problemen en een gevoel van miskenning. Voorts zijn er aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis met obsessief-compulsieve kenmerken. Sno acht betrokkene naast de reeds voor hem aangenomen beperkingen ook beperkt ten aanzien van concentreren en verdelen van aandacht, zelfstandig handelen en handelingstempo. Leidinggevende aspecten dienen afwezig te zijn en betrokkene moet kunnen terugvallen op collega’s. Sno zag geen verbetering in de psychische toestand van betrokkene sinds de eerste beoordeling in 2001. Het lag volgens hem dan ook voor de hand dat voor betrokkene gezien zijn beperkingen ook een beperking van de arbeidsduur, zoals deze eerder was vastgesteld bij de beoordelingen in januari 2000 en april 2001, zou worden aangenomen.
5.2. In eerste aanleg heeft bezwaarverzekeringsarts Huijsmans in reactie op het rapport van Sno in een rapport van 30 augustus 2005 geen aanleiding gezien voor beperkingen op het gebied van handelingstempo en zelfstandig functioneren en een urenbeperking niet aan de orde geacht, omdat er geen aanwijzing was voor fysiologisch verklaarbare ernstige vermoeidheid dan wel verminderde beschikbaarheid. In hoger beroep heeft bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar in een rapport van 6 februari 2006 hier nog aan toegevoegd dat Sno de definities van het Claim Beoordelings en Borgings Systeem niet juist heeft geïnterpreteerd. Voorts meent Ebbelaar dat, nu Sno een GAF-score van 61 heeft aangenomen, reeds daarom beperkingen op handelingstempo en zelfstandig handelen en een urenbeperking niet aan de orde zijn. Om een beperking op handelingstempo aan te nemen moet sprake zijn van een permanente en aanzienlijke vertraging van het algehele handelen en daarvan is geen sprake. Ook kan betrokkene besluiten nemen en is dus niet beperkt op zelfstandig handelen. Bovendien was in 2001 al niet voldaan aan de criteria voor een urenbeperking, aldus Ebbelaar.
5.3. In een nader rapport van 4 december 2007 heeft Sno de kritiek van Huijsmans en Ebbelaar weersproken. Sno is van oordeel dat bij betrokkene sprake is van een chronische, matig ernstige depressie. Als gevolg van de daarmee samenhangende somatoforme klachten en angstklachten is het mentale handelingstempo van betrokkene beperkt. Daarom is op dat aspect ook een 1 gescoord. De klachten van betrokkene hebben een psychische oorzaak, een anatomisch substraat is er dus niet. De ernst van de klachten van betrokkene wordt beïnvloed door een verhoogde kwetsbaarheid als gevolg van de persoonlijkheidsstoornis. De beperking op zelfstandig handelen is niet gebaseerd op initiatiefloosheid zonder meer, maar op initiatiefloosheid in het kader van een matig ernstige depressieve stoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO met obsessief-compulsieve kenmerken. De persoonlijkheidsstoornis is hier relevant vanwege de verhoogde kwetsbaarheid en de sensitiviteit voor lijdensdruk. De wenselijkheid van een urenbeperking plaatst Sno in het licht van de gevolgen van de depressie.
5.4. In een rapport van 16 januari 2008 heeft Ebbelaar in reactie op het nadere rapport van Sno meegedeeld dat hij in hetgeen Sno stelt geen aanleiding ziet om voor betrokkene meer beperkingen aan te nemen.
6.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Met name doet zich niet de situatie voor dat uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij ingeschakelde medicus blijkt dat de deskundige zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen.
6.2. De Raad is van oordeel dat Sno een consistent en goed gemotiveerd rapport heeft uitgebracht. Sno schat de depressie waaraan betrokkene lijdt ernstiger in dan de bezwaarverzekeringsartsen. Naar het oordeel van de Raad is Sno als psychiater bij uitstek gekwalificeerd om een psychiatrische diagnose te stellen. Hoewel een diagnose niet allesbepalend is voor de ten aanzien van een betrokkene aan te nemen beperkingen, acht de Raad plausibel dat de diagnose matig ernstige depressie tot meer beperkingen leidt dan de diagnose aanpassingstoornis met depressieve stemming, die de primaire verzekeringsarts in zijn rapport van 28 maart 2002 heeft gesteld en die door de bezwaarverzekeringsartsen is overgenomen. De Raad merkt daarbij nog op dat Sno weliswaar een GAF-score van 61 vermeldt, maar dat hij daarbij tevens aangeeft dat de score dichter bij de 50 dan bij de 61 ligt.
6.3. Hetgeen in 6.1. en 6.2. is overwogen leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 een toereikende medische grondslag ontbeert en in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het hoger beroep slaagt dan ook niet en aangevallen uitspraak 1 komt voor bevestiging in aanmerking.
7. De rechtbank heeft onder verwijzing naar aangevallen uitspraak 1 en haar daarin neergelegde oordeel het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en beslissingen gegeven ter zake van de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
8. Het Uwv heeft in het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 aangevoerd dat de WAO-functies wel geschikt zijn voor betrokkene en dat hij terecht per 18 juli 2005 hersteld is verklaard.
9. De Raad is van oordeel, onder verwijzing naar hetgeen in 6.1. tot en met 6.3. is overwogen, dat gelet op het feit dat bestreden besluit 1 berust op een ontoereikende medische grondslag en om die reden is vernietigd, de rechtbank terecht heeft overwogen dat ook bestreden besluit 2 niet in stand kan blijven.
10. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 856,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-
van Dijk en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008.