ECLI:NL:CRVB:2008:BD2732

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3106 WAZ en 06-5300 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAZ-uitkering voor zelfstandig straatmaker met longklachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een zelfstandig straatmaker die sinds 21 april 2003 arbeidsongeschikt is door longklachten na een operatie. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die eerder het besluit van het UWV om de mate van arbeidsongeschiktheid op 35-45% vast te stellen, had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het besluit adequaat was, maar dat de arbeidskundige basis onvoldoende was onderbouwd. Het UWV had in een nieuw besluit, het bestreden besluit 2, de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 45-55% na aanvullend onderzoek door bezwaararbeidsdeskundige Van der Molen.

De Raad oordeelt dat het UWV met het bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, maar dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van dit besluit voldoende is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen voldoende inzicht geven in de situatie van appellant. De Raad wijst erop dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet alleen gebaseerd is op de medische situatie, maar ook op de geschiktheid van de geduide functies. De Raad concludeert dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op 45-55% moet worden vastgesteld en dat het UWV in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en oordeelt dat het UWV de proceskosten van appellant moet vergoeden, evenals het griffierecht. De Raad benadrukt dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het UWV voldoende is en dat de bezwaren van appellant niet leiden tot een andere conclusie over zijn arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

06/3106 WAZ en 06/5300 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[Appellant] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 april 2006, 05/ 1051 WAZ (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV).
Datum uitspraak: 23 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H. Knigge, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar gedateerd 28 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit 2) aan de Raad gezonden, vergezeld van een rapport van 26 juni 2006 van M.E. van der Molen, bezwaararbeidsdeskundige.
Namens appellant is bij brief van 16 mei 2007 een rapport van 3 mei 2007 plus bijlage van H.J. Hullen, verzekeringsarts, in het geding gebracht.
Het Uwv heeft daarop gereageerd door middel van de inzending van de rapporten van 31 mei 2007 en 3 juni 2007 van respectievelijk T. Miedema, bezwaarverzekeringsarts, en Van der Molen voornoemd.
Namens appellant zijn bij brief van 6 november 2007 rapporten van 26 september 2005 en 6 oktober 2006 van Mesos medisch centrum gevestigd te Utrecht, aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft in reactie hierop bij brief van 12 december 2007 een rapport van 29 november 2007 van Miedema voornoemd ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2008. Appellant en zijn boven genoemde gemachtigde waren, met voorafgaand bericht, niet aanwezig. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, werkzaam als zelfstandig straatmaker, is op 21 april 2003 uitgevallen met longklachten (na een operatie waarbij een deel van zijn rechterlong is verwijderd). Na onderzoek heeft de arts M.A. Postma in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) beperkingen opgenomen (kort gezegd) met betrekking tot het verrichten van zware lichamelijke arbeid, het langdurig zitten, lopen en staan en de blootstelling aan gas, rook en dampen. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft – nu appellant ongeschikt wordt geacht voor zijn beroep van straatmaker – vervolgens een aantal voor appellant geschikt te achten functies geduid, waarmee hij een zodanig inkomen kan verdienen dat indeling in de klasse 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid aan de orde is. Het Uwv heeft dienovereenkomstig bij besluit van 4 november 2004 aan appellant per 19 april 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een percentage van 35-45%. Namens appellant is bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij is onder meer gesteld, dat hij niet in staat is de geduide functies (volledig) uit te oefenen en dat met name lang zitten en staan niet goed mogelijk is. Tevens is namens appellant een rapport van 3 februari 2005 van P.M.M. Roelofs, longarts, naar het Uwv gezonden. In het kader van het bezwaar zijn door Miedema en Van der Molen voornoemd rapporten uitgebracht. Eerstgenoemde heeft de FML nog iets aangescherpt, terwijl tevens nog (kleine) wijzigingen zijn aangebracht in de selectie van voor appellant geschikt te achten functies. Bij besluit van 17 mei 2005 (hierna: het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Daarbij is voornamelijk herhaald hetgeen in bezwaar was gesteld en is gewezen op het voormelde rapport van de longarts Roelofs.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit 1 vernietigd, met bepalingen omtrent het vergoeden van het betaalde griffierecht en proceskosten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit 1 voldoende adequaat is te achten, maar dat dit niet geldt voor de arbeidskundige basis ervan. In de functies van machinaal metaalbewerker en machinebediende komen, blijkens de omschrijvingen ervan, overschrijdingen van de belastbaarheid voor, met name op het item fijn-motorische hand- en vingervaardigheid - ten aanzien van welk item de FML juist was aangescherpt -, die in de arbeidskundige rapporten onvoldoende zijn toegelicht; deze bevatten slechts de in algemene termen omschreven aanduiding, dat de belastbaarheid van appellant op het genoemde punt niet wordt overschreden en zulks is onvoldoende te achten.
In het namens appellant ingestelde hoger beroep is met name verzocht om vernietiging van de aangevallen uitspraak in verband met het door de rechtbank onderschrijven van het medisch oordeel van het Uwv. Tevens is gewezen op het eerder genoemde namens appellant in geding gebrachte rapport van Hullen, die verschillende functies ongeschikt acht voor appellant onder andere in verband met de daarin voorkomende eisen die aan de hand- en vingervaardigheid worden gesteld; tevens wordt in de functie van machinebediende met lijm gewerkt en geven lijmdampen (hoewel een goede afzuiging aanwezig is) problemen in verband met de longklachten van appellant. Ook bij andere functies plaatst deze arts vraagtekens.
Het Uwv heeft, als aangegeven, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank het bestreden besluit 2 genomen, waarbij is bepaald, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 19 april 2004 moet worden vastgesteld op 45-55%. Daaraan ligt het eerder genoemde rapport van Van der Molen ten grondslag, waarin deze de geselecteerde functies met name heeft getoetst op de aan de fijne motoriek te stellen eisen en per functie heeft toegelicht of al dan niet sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellant. Onder meer door het vervallen van de functie van machinaal metaalbewerker komt het verlies aan verdiencapaciteit uit op 45,2%
De Raad oordeelt als volgt.
Met betrekking tot het besluit van 17 mei 2005 (het bestreden besluit 1):
De Raad stelt vast, dat het Uwv blijkens het besluit van 28 juni 2006 ook zelf het bestreden besluit 1 niet langer meer (volledig) juist acht. Er bestaat dan ook – nu appellant om vergoeding van (rente)schade heeft gevraagd en derhalve belang heeft behouden bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak – aanleiding om de aangevallen uitspraak, waarbij het laatstgenoemde besluit is vernietigd, te bevestigen. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep, te begroten op € 322,-. Tevens dient het Uwv het in hoger beroep door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van renteschade merkt de Raad op dat de vernietiging van het bestreden besluit 1 in dit geval meebrengt dat de gevorderde rente over de deswege na te betalen uitkering voor toewijzing in aanmerking komt. Voor de wijze waarop het Uwv deze rente dient te berekenen verwijst de Raad naar de uitspraak van de Raad van 1 november 1995, LJN ZB1495, Jb 1995/314.
Met betrekking tot het besluit van 28 juni 2006 (het bestreden besluit 2):
De Raad stelt vast dat het Uwv ook met het bestreden besluit 2 niet geheel aan het bezwaar respectievelijk beroep van appellant tegemoet is gekomen, zodat er aanleiding bestaat dit beroep met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24, eerste lid van de Awb mede gericht te achten tegen het bestreden besluit 2.
De Raad acht de medische basis van het bestreden besluit 2 voldoende onderbouwd door de hiervoor genoemde rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Uit de namens appellant in geding gebrachte rapporten van onder meer Mesos medisch centrum komt geen wezenlijk ander beeld omtrent de medische situatie van appellant naar voren dan bedoelde artsen voor ogen stond. Voor zover de resultaten van de zogenoemde fietsproef een (lichte) verslechtering laten zien ten opzichte van het verleden, hebben deze geen betrekking op de datum in geding.
Ook de arbeidskundige grondslag van genoemd besluit kan de Raad onderschrijven. De door de bezwaararbeidsdeskundige Van der Molen in zijn rapport van 26 juni 2006 gegeven toelichting op de geselecteerde functies, gelezen in samenhang met diens reactie op het rapport van Hullen voornoemd, is als voldoende inzichtelijk aan te merken. Deze arbeidsdeskundige heeft onweersproken gesteld dat de fijne motoriek voor appellant slechts problemen oplevert als het gaat om het hanteren van zeer kleine voorwerpen (van enkele millimeters), maar dat dit niet het geval is indien het gaat om voorwerpen van enkele centimeters zoals doorgaans in de geselecteerde functies. Voor zover in de functie van machinebediende sprake is van aanwezigheid van lijmdampen, moet worden vastgesteld, dat bij het wegvallen van deze functie nog voldoende onbetwist wel geschikte functies resteren om de schatting op te baseren, terwijl het arbeidsongeschiktheidspercentage dusdoende ongewijzigd blijft. Ook de andere door Hullen bij de geduide functies geplaatste kanttekeningen acht de Raad door het van de zijde van het Uwv gegeven commentaar afdoende weerlegd.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Ten aanzien van het bestreden besluit 1:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep, te begroten op € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het in hoger beroep door appellant betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot het vergoeden van schade zoals in de vorige rubriek van deze uitspraak aangegeven.
Ten aanzien van het bestreden besluit 2:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
TM