ECLI:NL:CRVB:2008:BD2492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- H.J. de Mooij
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellant woonachtig in Duitsland met rugklachten en de herziening van zijn WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in Duitsland woont en een WAO-uitkering ontvangt. De appellant, die voorheen werkzaam was als monteur van kozijnen en dakelementen, heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege rugklachten. Aanvankelijk heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd om hem een uitkering toe te kennen, maar na bezwaar is hem een uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Later heeft het Uwv deze uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% op basis van een medische beoordeling. De rechtbank heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar het Uwv heeft in hoger beroep verweer gevoerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv bij de beoordeling van de klachten van de appellant voldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts alle relevante medische informatie hebben meegenomen in hun beoordeling. Echter, de Raad concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijke toelichting en motivering bevatte, waardoor het besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Desondanks worden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat betekent dat de appellant zijn uitkering behoudt.
De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 322,--. De uitspraak is gedaan op 30 mei 2008 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben genomen in aanwezigheid van de griffier.