08/2185 WWB+
08/2186 WWB-VV
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van Burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 maart 2008, 07/3231 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene] (hierna: [Betrokkene])
Datum uitspraak: 20 mei 2008
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Namens [Betrokkene] heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2008. Voor verzoeker is verschenen G.S. Woudstra, werkzaam bij de gemeente Zaanstad. [Betrokkene] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[Betrokkene] ontving een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
[Betrokkene] was op medische gronden volledig ontheven van de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling.
Vervolgens heeft verzoeker een medisch/ arbeidskundig advies gevraagd aan Ausems en Kerkvliet, arbeidsmedisch adviseurs omtrent de arbeidsmogelijkheden van [Betrokkene]. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek, zoals neergelegd in het advies van 19 februari 2006, is [Betrokkene] bij besluit van 12 april 2006 meegedeeld dat de op haar van toepassing zijnde ontheffing van de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling, zoals bedoeld in artikel 9 van de WWB, blijft gehandhaafd gedurende 30 uur per week tot 13 februari 2011, en dat op [Betrokkene] voor de overige 10 uur alle arbeids- en re-integratie verplichtingen van toepassing zijn.
Bij besluit van 5 juli 2006 heeft verzoeker het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2006 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2007, 06-6597, heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, het beroep tegen het besluit van 5 juli 2006 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat gezien de aanzienlijke beperkingen van [Betrokkene] ten aanzien van arbeid in samenhang met het geringe aantal uren waarin [Betrokkene] inzetbaar zou zijn, een arbeidskundig onderzoek in de rede had gelegen. Met betrekking tot het nader door verzoeker ter zitting van de rechtbank ingenomen standpunt dat het besluit van 5 juli 2006 uitsluitend ziet op de
re-integratieverplichtingen heeft de rechtbank overwogen dat ook in dat geval een arbeidskundig onderzoek noodzakelijk is.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld zodat deze in rechte onaantastbaar is geworden.
Ter uitvoering van die uitspraak heeft verzoeker bij besluit van 2 mei 2007 het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2006 ongegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 12 april 2006 gehandhaafd met dien verstande dat voor [Betrokkene] uitsluitend nog de re-integratieverplichtingen gelden gedurende 10 uur per week, waarbij te denken valt aan vrijwilligerswerk.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, het beroep tegen het besluit van 2 mei 2007 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank, onder verwijzing naar haar onherroepelijk geworden uitspraak van 24 april 2007, overwogen dat verzoeker geen nader arbeidskundig onderzoek heeft verricht naar de (arbeidskundige) mogelijkheden van [Betrokkene] en dat een arbeidskundig onderzoek dient plaats te vinden alvorens [Betrokkene] verplicht kan worden gedurende 10 uur per week re-integratieactiviteiten te verrichten.
Verzoeker heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Met de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat nu verzoeker, anders dan de opdracht in de onherroepelijk geworden uitspraak van de rechtbank van 24 april 2007, aan het besluit van 2 mei 2007 geen arbeidskundig onderzoek ten grondslag heeft gelegd, geen correcte uitvoering heeft gegeven aan die uitspraak. Daarmee is overigens niet gezegd dat in het kader van de toepassing van artikel 9, tweede lid, van de WWB in zijn algemeenheid nader moet worden onderzocht of er functies in concreto voor de belanghebbende passend zijn.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verzoeker de opdracht te geven een nieuw besluit op het bezwaar van [Betrokkene] te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
Onder deze omstandigheden bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen grond, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verzoeker te veroordelen in de proceskosten van [Betrokkene]. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
in de hoofdzaak:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Bepaalt dat verzoeker een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
op het verzoek om voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van [Betrokkene] tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de gemeente Zaanstad;
Bepaalt dat van de gemeente Zaanstad een recht van € 433,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.