ECLI:NL:CRVB:2008:BD2198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/5324 WAO, 05/3573 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en de geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 16 augustus 2004 werd gedaan. Appellante, werkzaam als medewerkster catering, is op 5 april 2000 uitgevallen met nek- en schouderklachten. Het inleidende beroep richtte zich tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 november 2001, waarbij een WAO-uitkering werd toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van dit besluit onjuist was en verklaarde het beroep gegrond, wat leidde tot een nieuw besluit van het Uwv op 22 maart 2005, waarin de uitkering werd verhoogd naar 55 tot 65%.

Appellante was het niet eens met dit nieuwe besluit en herhaalde haar eerdere beroepsgronden, waarbij zij betoogde dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies onvoldoende was toegelicht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv niet voldoende had onderbouwd dat appellante aan de harde functie-eisen voldeed, met name de eis om over een auto te beschikken voor bepaalde functies. De Raad oordeelde dat de markeringen bij de geselecteerde functies afdoende waren toegelicht, maar dat de functies melkmonsternemer niet aan de schatting konden worden ten grondslag gelegd.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, vernietigde het bestreden besluit 2 en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,-- en moest het griffierecht van € 102,-- worden vergoed. De uitspraak werd gedaan op 16 mei 2008 door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

04/5324 + 05/3573 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 augustus 2004, 02/116 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. van den Boogaard, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar van 22 maart 2005 met bijlagen ingezonden waarop appellante bij brief van 29 april 2005 heeft gereageerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 4 april 2008, waar partijen met bericht van afwezigheid niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, die werkzaam was als medewerkster catering, is op 5 april 2000 uitgevallen met nek- en schouderklachten.
2. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 29 november 2001 (hierna: bestreden besluit 1) waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 4 april 2001, strekkende tot de toekenning van een uitkering aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 4 april 2001 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit 1 onjuist moet worden geacht. De rechtbank heeft, met bepalingen omtrent betaling van proceskosten en vergoeding van griffierecht, het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit 1 vernietigd.
4. Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en ter uitvoering ervan een nieuw besluit op bezwaar genomen op 22 maart 2005 (hierna: bestreden besluit 2). Aan dit besluit liggen rapportages van de bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons en bezwaararbeidsdeskundige C. Wouters ten grondslag. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en de per 4 april 2001 toegekende WAO-uitkering verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
5. Appellante heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft haar eerdere beroepsgronden herhaald welke zich richten tegen de door de deskundige revalidatiearts W.G.C. Blanken aangenomen urenbeperking. Voorts is appellante de mening toegedaan dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies onvoldoende is toegelicht op de aspecten tillen en dragen, opleidingsniveau en het moeten kunnen beschikken over een auto.
6. De Raad stelt vast dat met het bestreden besluit 2 niet geheel is tegemoet gekomen aan appellante. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 1 geacht wordt mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2.
7. Voor wat betreft het medische gedeelte van de schatting onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank dat de deskundige Blanken zijn conclusies, welke op de door appellante aangegeven klachten, eigen onderzoek en informatie van derden zijn gebaseerd, genoegzaam heeft gemotiveerd. De Raad neemt voorts in aanmerking dat met de door de bezwaarverzekeringsarts Moons aangegeven urenbeperking van zes uur per dag, dertig uur per week, in het belastbaarheidspatroon afdoende rekening is gehouden met de onderzoeksbevindingen van de deskundige Blanken, die in aanvulling op de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen alleen een urenbeperking noodzakelijk heeft geacht. Door appellante zijn geen gegevens in geding gebracht die aanleiding geven tot een andersluidend medisch oordeel. Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de voor appellante aangenomen beperkingen thans berusten op een voldoende draagkrachtige motivering en dat de medische grondslag van het bestreden besluit 2 juist kan worden geacht.
8.1 Voor wat betreft het arbeidskundige gedeelte van de schatting is de Raad van oordeel dat de markeringen bij de geselecteerde functies afdoende zijn toegelicht en dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat appellante over het juiste opleidingsniveau beschikt.
8.2 De Raad is evenwel van oordeel dat de tot de Fb-code 6211 (melkgift-monsternemer) behorende functies melkmonsternemer (functienummers 0142-9999-004 en 005) niet aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd. Als voorwaarde – die de Raad aanneemt als harde functie-eis – is in de toelichting bij deze Fb-code vermeld dat belanghebbende moet kunnen beschikken over een auto. Appellante heeft aangevoerd dat zij niet aan deze voorwaarde kan voldoen omdat de privé-auto dagelijks door haar partner voor zijn werk wordt gebruikt en voor haar niet dagelijks beschikbaar is.
8.3 Het Uwv heeft niet onderbouwd dat appellante aan de gestelde functie-eis kan voldoen. Dit betekent dat het bestreden besluit 2 een voldoende arbeidskundige grondslag ontbeert.
9. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, dat het bestreden besluit 2 wordt vernietigd en dat het Uwv andermaal een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daarom ligt het thans niet op de weg van de Raad om zich over vergoeding van renteschade, zoals door de gemachtigde van appellante is gevraagd, uit te spreken omdat nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit op bezwaar zal gaan luiden.
Het Uwv zal bij het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
10. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
JL