ECLI:NL:CRVB:2008:BD2158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1469 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 januari 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 19 mei 2004 de WAO-uitkering van appellant herzien van 80-100% naar 25-35% met ingang van 20 juli 2004. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat het medisch onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat de arbeidsdeskundige de juiste functies had geselecteerd die appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, kon vervullen.

Tijdens de zitting op 1 april 2008 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. E.T.B. van der Werf. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de medische beoordeling van de belastbaarheid van appellant op een zorgvuldige wijze had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat de door het Uwv geselecteerde functies, waaronder sorteerder en machinebediende, medisch gezien binnen het bereik van appellant lagen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de eerdere beoordelingen in twijfel trokken.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling toe te passen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 mei 2008.

Uitspraak

06/1469 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 januari 2006, 05/618 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.B. van der Werf.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 19 mei 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 20 juli 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij besluit van 21 maart 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 20 juli 2004, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het zogeheten maatmanloon resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van 26,66%.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Voorts stelt de rechtbank vast dat, voor zover appellant in beroep ook de juistheid van het arbeidskundig onderzoek aanvecht dit onderzoek is uitgevoerd conform het vigerende systeem en dat de rechtbank niet is gebleken van onzorgvuldigheden of onjuistheden in dat onderzoek.
3. De Raad begrijpt de stellingen van appellant in hoger beroep aldus dat hij van mening is dat het onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig zou zijn verricht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad is van oordeel dat de medische beoordeling van de in geding zijnde schatting op een juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat appellants mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van arbeid zoals weergegeven in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst van 15 april 2004 niet zijn overschat. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Door appellant zijn (ook) in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv in aanmerking genomen medische beperkingen.
4.2. De Raad is van oordeel dat terecht door het Uwv is aangenomen dat de drie functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, te weten sorteerder, controleur (SBC-code 111340), produktiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) en machinebediende voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271091) in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellant te liggen. Met de arbeidskundige rapportages van het Uwv is naar het oordeel van de Raad de geschiktheid van de functies op alle relevante aspecten op een voldoende inzichtelijke en toetsbare wijze gemotiveerd. Ook overigens heeft de Raad in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Het hoger beroep slaagt mitsdien niet.
4.3. Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) A. Badermann.
JL