[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2006, 05/2424 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 15 mei 2008
Namens appellant heeft mr. J. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2008. Appellant is daarbij, met kennisgeving, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.
Appellant heeft een halfwezenuitkering ontvangen voor zijn zoon [naam zoon], geboren [in] 1987. Bij besluit van 5 augustus 2004 heeft de Svb de betaling van de halfwezenuitkering geschorst, omdat appellant niet had gereageerd op diverse verzoeken van de Svb om een levensbewijs van [naam zoon] te verstrekken. In dit besluit is medegedeeld dat als niet binnen drie maanden wordt gereageerd de halfwezenuitkering beëindigd zal worden.
Namens appellant is vervolgens medegedeeld dat geen levensbewijs van [naam zoon] verstrekt kan worden, omdat de familie bij wie [naam zoon] in de Verenigde Staten verblijft niet bereid is mee te werken een zodanig bewijs te verkrijgen. Bij besluit van 5 januari 2005 heeft de Svb de aan appellant toegekende halfwezenuitkering per 31 augustus 2004 beëindigd. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 25 maart 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Namens appellant is ook in hoger beroep aangevoerd dat hij alles heeft gedaan om een levensbewijs van [naam zoon] te verkrijgen, maar dat al zijn pogingen geen resultaat hebben gehad.
De Raad overweegt het volgende.
In artikel 34, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene nabestaandenwet (ANW) is bepaald dat de Svb het besluit tot toekenning van een uitkering herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 van de ANW ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat. Voorts is in artikel 6, derde lid, van de Controlevoorschriften ANW, bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de ANW, bepaald dat wanneer een kind in het buitenland woont de nabestaande op verzoek van de Svb een door een bevoegde autoriteit gewaarmerkt levensbewijs van het kind over moet leggen.
Vaststaat dat de Svb vanaf december 2003 diverse keren aan appellant heeft verzocht een levensbewijs van [naam zoon] over te leggen en dat appellant vervolgens niet een levensbewijs van [naam zoon] heeft overgelegd. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat appellant niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hem terzake geen verwijt kan worden gemaakt. Zijn stelling dat sprake is van overmacht heeft appellant namelijk op geen enkele wijze onderbouwd met stukken waaruit de gestelde weigerachtige houding van de familie in de Verenigde Staten zou kunnen blijken. Uit het enige namens appellant overgelegde bewijsstuk, een mailbericht van de Nederlandse ambassade te Washington DC aan de advocaat van appellant, blijkt overigens dat [naam zoon] een levensbewijs inmiddels ook zelf op betrekkelijk eenvoudige wijze kan verkrijgen.
De Raad is derhalve van oordeel dat nu appellant niet heeft voldaan aan het controlevoorschrift een levensbewijs van [naam zoon] over te leggen de Svb terecht heeft besloten om de halfwezenuitkering op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder c, van de ANW te beëindigen per 31 augustus 2004.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2008.
(get.) M.M. van der Kade.