[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 15 oktober 2007, 06/1097 en 06/1353 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 april 2008
Namens appellante heeft J.M.F. van Musscher, werkzaam voor Eurocare Consultancy B.V. te Nijverdal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door Van Musscher voornoemd en R. Tameling. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
Bij besluit van 24 februari 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 25 april 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
Namens appellante heeft Van Musscher tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 juli 2006 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft Van Musscher tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Onder intrekking van het besluit van 28 juli 2006 heeft het Uwv bij besluit van 16 november 2006 aan appellante bericht, dat haar bezwaar alsnog gegrond wordt verklaard en dat zij met ingang van 25 april 2006 wordt ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 juli 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen procesbelang meer had bij een oordeel over de rechtmatigheid van dit besluit. Het beroep, voor zover dit geacht moest worden tevens gericht te zijn tegen het besluit van 16 november 2006, heeft de rechtbank gegrond verklaard, met vernietiging van dit besluit en bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit berust op een onzorgvuldig medisch onderzoek, omdat het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek is verricht door een arts die geen geregistreerd verzekeringsarts was, terwijl dit gebrek in bezwaar niet is hersteld, omdat de bezwaarverzekeringsarts zich heeft beperkt tot dossierstudie. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld, dat de overige bezwaren van appellante geen bespreking meer behoeven.
In hoger beroep is namens appellante aangevoerd - kort weergegeven - dat met het oordeel over het medisch onderzoek tevens het op basis van dat onderzoek verrichte arbeidskundig onderzoek onvoldoende moet worden geacht, dat het na enkele jaren zeer moeilijk is alsnog een adequaat medisch onderzoek te verrichten en dat één van de aan appellante geduide functies te weinig arbeidsplaatsen vertegenwoordigt.
In zijn verweerschrift heeft het Uwv aangegeven, dat nu het besluit van 16 november 2006 is vernietigd een nieuw medisch en arbeidskundig onderzoek zal worden uitgevoerd.
De Raad overweegt het volgende.
Het hoger beroep van appellante strekt er in wezen toe, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting, dat de Raad zich finaal uitspreekt over alle door appellante tegen het besluit van 16 november 2006 opgeworpen grieven, waar de rechtbank zulks ten onrechte zou hebben nagelaten.
De Raad stelt vast, dat de rechtbank het besluit van 16 november 2006 heeft vernietigd, omdat dit is genomen in strijd met het vereiste, neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat een besluit met voldoende zorgvuldigheid dient te worden voorbereid. Na deze vernietiging zal het Uwv, ook al is dit niet met zoveel woorden in het dictum van de aangevallen uitspraak neergelegd, een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen. Ten aanzien van dit besluit geldt alsdan (wederom) dat het met voldoende zorgvuldigheid dient te worden voorbereid.
Ook al kan de Raad de wens van appellante onderschrijven dat de rechter het geschil zoveel als mogelijk finaal beslecht, dan nog stelt de Raad tevens vast dat geen rechtsregel zich verzet tegen de uitspraak zoals de rechtbank die heeft gedaan. Daarbij tekent de Raad tevens aan, dat in een geval als het onderhavige een rechterlijke beoordeling van de overige grieven van appellante minder voor de hand ligt. Gelet op het systeem van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid - zoals dat in de kern besloten ligt in artikel 18, eerste lid, van de WAO en artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten - ligt aan de basis van deze vaststelling immers het medisch oordeel van de verzekeringsarts over de mogelijkheden en beperkingen van een verzekerde.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008.