ECLI:NL:CRVB:2008:BD1613

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/269 AKW, 06/270 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag voor het tweede en derde kwartaal van 2004 op basis van onvoldoende bewijs van onderhoud

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. De Svb had aan appellant enkelvoudige kinderbijslag toegekend voor zijn in Tunesië verblijvende zoon, maar weigerde kinderbijslag voor het tweede en derde kwartaal van 2004. De reden voor deze weigering was dat appellant niet had aangetoond dat hij zijn zoon in belangrijke mate onderhoudt. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door ernstige psychische problematiek niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen en dat hij gedurende een bepaalde periode bij zijn zoon in Tunesië verbleef.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft geweigerd om kinderbijslag toe te kennen voor de genoemde kwartalen, omdat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn onderhoudsbijdrage. De Raad stelt vast dat de Svb een beleid hanteert waarbij bij verblijf in het buitenland gedurende ten minste twee maanden andere bewijsmiddelen dan bankoverschrijvingen kunnen worden geaccepteerd. Echter, appellant heeft niet aangetoond dat hij aan deze voorwaarden voldoet. De Raad concludeert dat de enkele stelling van appellant over zijn psychische problemen niet voldoende is om aan te nemen dat hij in een bijzonder geval verkeert dat hem zou vrijstellen van de bewijsvereisten.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 april 2008 door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier.

Uitspraak

06/269 AKW
06/270 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 november 2005, 05/4147 en 05/4148 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 29 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. van der Steen, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2007. Appellant is – met bericht – niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Slovacek.
De Raad heeft na de zitting het onderzoek heropend.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 7 februari 2008. Appellant is - met bericht - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Slovacek.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 14 januari 2005 heeft de Svb aan appellant - voor zover van belang - met ingang van het vierde kwartaal van 2003 enkelvoudige kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toegekend voor zijn in Tunesië verblijvende zoon [H.]. Bij onderscheiden besluit van dezelfde datum heeft de Svb - voor zover van belang - geweigerd aan appellant over het tweede en derde kwartaal van 2004 kinderbijslag voor [H.] toe te kennen op de grond dat appellant niet heeft aangetoond dat [H.] door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.
Bij onderscheiden besluiten van 9 mei 2005 heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 14 januari 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de besluiten van 9 mei 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank is daarbij tot het oordeel gekomen dat appellant geen omstandigheden heeft aangevoerd die dwingen tot de conclusie dat de Svb gehouden is, met toepassing van het bepaalde in artikel 14, derde lid, tweede volzin, van de AKW, aan appellant kinderbijslag toe te kennen met een verdergaande terugwerkende kracht dan een jaar voorafgaand aan de aanvraag van kinderbijslag. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant niet op de vereiste wijze heeft aangetoond dat hij [H.] in het tweede en derde kwartaal van 2004 in belangrijke mate heeft onderhouden.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de Svb gehouden is aan hem kinderbijslag met een langere terugwerkende kracht dan een jaar toe te kennen, omdat hij door ernstige psychische problematiek niet in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen.Voorts heeft hij aangevoerd dat hij van 24 juni 2004 tot en met 9 augustus 2004 bij zijn zoon in Tunesië verbleef. Ingevolge de beleidsregels van de Svb kan in het geval de verzekerde bij zijn kind in het buitenland verblijft het onderhoud op andere wijze dan door de bankoverschrijvingen aangetoond worden. Doordat de periode van het verblijf van appellant bij zijn zoon in het buitenland in twee kwartalen valt, ontstaat rechtsongelijkheid ten opzichte van personen waarvan het verblijf in het buitenland in één kwartaal valt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad kan zich verenigen met de door de Svb, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad, gegeven uitleg van artikel 14, derde lid, tweede volzin, van de AKW. Van een bijzonder geval in de zin van deze bepaling is sprake indien de verzekerde door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Daarvan is onder meer sprake als de aanvraag te laat is ingediend omdat de aanvrager als gevolg van geestelijke gestoordheid of een zware lichamelijke handicap niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen, terwijl voorts redelijkerwijs niet van hem gevergd mocht worden dat hij zich terzake liet vertegenwoordigen. De loutere stelling van appellant dat er sinds 1992 bij hem sprake is van ernstige psychische problemen, is naar het oordeel van de Raad onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 14, derde lid, tweede volzin, van de AKW.
Mede aan de hand van de door de gemachtigde van de Svb ter zitting van de Raad gegeven toelichting heeft de Raad vastgesteld dat de Svb, aan het ingevolge de jurisprudentie van de Raad geldende vereiste dat de onderhoudsbijdrage voor in het buitenland woonachtige kinderen op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze dient te hebben plaatsgevonden, voor zogenoemde vakantiekwartalen - onder meer en voor zover van belang - de volgende invulling geeft.
Indien een verzekerde in een kwartaal gedurende ten minste twee maanden bij zijn kinderen in het buitenland verblijft, kunnen andere bewijsmiddelen dan bankoverschrijvingen - bijvoorbeeld geldopnames - meetellen voor de onderhoudseis, indien uit de kwartalen voorafgaand aan de vakantieperiode een vast patroon van betalingen van de onderhoudsbijdrage is gebleken. Daarbij wordt tevens een forfaitaire onderhoudsbijdrage toegepast ten tijde hier van belang inhoudende dat wordt verondersteld dat de verzekerde per dag van het verblijf een bedrag ter hoogte van 1/90 van de onderhoudsbijdrage aan het kind besteedt. De Svb zal de werkelijke uitgaven in aanmerking nemen als de verzekerde aantoont dat de werkelijke uitgaven hoger zijn dan het forfaitaire bedrag.
Zoals reeds voortvloeit uit zijn uitspraak van 20 april 2007 (LJN: BA3501), ziet de Raad geen aanleiding voor de conclusie dat de Svb met de eis dat het verblijf in het buitenland ten minste twee maanden moet hebben geduurd, alvorens het alternatieve controleregime in werking treedt, ten onrechte verder gaat dan noodzakelijk is vanuit de jurisprudentiële norm dat de onderhoudsbijdrage voor in het buitenland woonachtige kinderen op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze dient te hebben plaatsgevonden.
De Raad stelt vast dat appellant geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit kan blijken dat hij [H.] gedurende het tweede en derde kwartaal van 2004 in belangrijke mate heeft onderhouden. Door appellant is wel een kopie overgelegd van een vliegticket naar Tunesië. Voor zover appellant zou kunnen aantonen dat hij dit ticket heeft betaald, kan dit weliswaar aangemerkt worden als een bijdrage in het onderhoud, maar het bedrag ervan is onvoldoende om tezamen met een forfaitaire onderhoudsbijdrage in het tweede en derde kwartaal van 2004 te kunnen voldoen aan de minimaal vereiste onderhoudsbijdrage. Daarbij laat de Raad in het midden of de kosten van een vliegticket naar hun aard niet toegerekend moeten worden aan meerdere kwartalen. Ten slotte stelt de Raad vast dat appellant minder dan twee maanden aaneengesloten bij zijn zoon in Tunesië heeft verbleven, zodat de aanvaardbaarheid van het vereiste van de Svb dat het aaneengesloten verblijf van twee maanden in één kwartaal moet hebben plaatsgevonden onbesproken kan blijven.
Voor het overige kan de Raad zich verenigen met hetgeen door de rechtbank is overwogen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) A.C. Palmboom.
OA